Doel
Gooien, vangen, dribbelen en slaan; Balanceren, vallen, rijden en glijden
Gooien, vangen, dribbelen en slaan; Balanceren, vallen, rijden en glijden
Kinderen maken een viertal. Leg vier touwen naast elkaar neer. De kinderen gaan een tennisbal overgooien, door de baan tussen de touwen. Nadat ze gegooid hebben, rennen ze balancerend over het touw naar de andere kant. Daar sluiten ze achteraan aan tot ze de bal van de andere kant gegooid krijgen. Zo herhaalt het overgooien en balanceren zich.