Motorisch leren toegepast in het hockeyspel
Waarom wordt er gestreefd naar een ideale beweging terwijl geen enkele beweging hetzelfde is?
Kan er met minder aanwijzingen meer geleerd worden? Zijn de huidige methodische en didactische principes wel zo effectief? En waarom wordt er gestreefd naar een ideale beweging terwijl geen enkele beweging hetzelfde is? Bij het aanleren van motorische vaardigheden (motorisch leren) zijn de meeste trainers bekend met het traditionele trainingsmodel. Volgens dit model is de speler gebaat om in de aanleerfase heel bewust bezig te zijn met techniek. Naarmate de speler meer oefent en ervaring opdoet verloopt de uitvoering steeds meer automatisch en wordt de beweging onbewust bekwaam uitgevoerd: het gaat vanzelf, zonder daarbij echt te hoeven nadenken. Het is echter de vraag of leren altijd via het traditionele model moet verlopen. Onderzoek naar motorisch leren sinds de jaren ‘90 heeft aangetoond dat leren niet volgens het traditionele model hoeft te verlopen. Waar voorheen het proces van bewust leren naar onbewust leren de boventoon voerde, blijkt het mogelijk te zijn om rechtstreeks onbewust te leren zonder specifieke aanwijzingen over techniek. In dit artikel staat beschreven wat motorisch leren inhoudt en worden nieuwe inzichten omtrent onbewust leren toegelicht. Met trainingsvoorbeelden wordt een vertaalslag gemaakt naar de praktijk, zodat trainers en coaches met onbewust leren aan de slag kunnen.
Visie op Spel- & Spelontwikkeling
Motorisch leren vormt samen met Spelgericht trainen en Motivatie & feedback de Visie op Spel- & Spelontwikkeling van de KNHB. De KNHB is voorstander om zo veel mogelijk vanuit de context van het spel te trainen. Deze context behelst de drie spelfuncties Balbezit, Niet-balbezit en Omschakelen. Techniek is hierbij een middel om een spelprobleem op te lossen en geen doel op zich. Bij onbewust leren worden technische vaardigheden getraind in relatie tot het doel van het spel. Daarmee is onbewust leren een waardevolle toevoeging op de Visie op Spel- & Spelontwikkeling.
Bij onbewust leren worden technische vaardigheden getraind in relatie tot het doel van het spel.
Motorisch leren
Motorisch leren is de mogelijkheid om nieuwe bewegingen aan te leren en/of bestaande bewegingen te verfijnen of te veranderen als gevolg van interactie met de omgeving. Een belangrijke toevoeging daarop is dat de aangeleerde beweging op lange termijn nog steeds beheerst wordt en niet na een maand weer verleerd blijkt te zijn. Er zijn talloze methodische en didactische principes die een trainer kan toepassen. Deze principes hebben allemaal de intentie om de sporter iets te leren. Hierin zijn grofweg twee vormen te onderscheiden, namelijk bewust leren en onbewust leren.
Bewust leren
De meeste trainers zijn bekend met bewust leren. Hierbij is de aandacht gericht op de uitvoering van de beweging. Spelers weten een beweging exact te omschrijven en zijn zich bewust van wat er precies gebeurt. Neem bijvoorbeeld een speler die scoort met een push (foto 1), waarna de trainer vraagt om zijn push te analyseren. Als het antwoord is gericht op de uitvoering van de beweging: ‘Ik had de handen uit elkaar in een V-greep, mijn linker schouder wees in de speelrichting en ik duwde de bal met mijn rechterhand voort’, dan heeft de speler bewust geleerd. Een trainer kan bewust leren stimuleren door de onderdelen en aandachtspunten waaraan een beweging moet voldoen exact en stap voor stap te benoemen.
Onbewust leren
Bij onbewust leren is de aandacht gericht op het doel van de beweging. Een speler leert zonder zich bewust te zijn wat er precies gebeurt. Om het verschil tussen bewust leren en onbewust leren aan te duiden, nemen we hetzelfde voorbeeld waarbij een speler scoort met een push en achteraf gevraagd wordt om zijn actie te analyseren. Als het antwoord is gericht op het doel van de beweging: ‘Ik wilde scoren en dit leek mij de beste manier’, wordt er onbewust geleerd. Een trainer kan onbewust leren toepassen door de trainingssituatie zodanig te ontwerpen dat een speler gestimuleerd wordt de juiste beweging uit te voeren, zonder al te veel instructie. Met name in wedstrijdsituaties wordt er veelal vanuit de onbewuste modus gehandeld. Als de speler achteraf gevraagd wordt om zijn actie te analyseren, wordt er vrijwel altijd antwoord gegeven vanuit de onbewuste modus. Zo ook bij de volgende analyse van Daley Blind over zijn assist op Robin van Persie tijdens het wereldkampioenschap voetbal in 2014: ‘Volgens mij kreeg ik de bal van Nigel de Jong. Ik keek op. Ik zag Robin vertrekken. Op dat moment dacht ik niet na, ik wilde de bal zo goed mogelijk afleveren.’
Met name in wedstrijdsituaties wordt er veelal vanuit de onbewuste modus gehandeld.
Traditionele trainingsmodel
De meeste trainers en coaches zijn bekend met het traditionele trainingsmodel. Volgens dit model is de speler erbij gebaat om in de aanleerfase gebruik te maken van bewust leren. Naarmate de speler meer oefent en ervaring opdoet verloopt de uitvoering steeds meer automatisch en is de aandacht op andere zaken gericht. De beweging wordt dan onbewust bekwaam uitgevoerd: het gaat vanzelf, zonder daarbij echt te hoeven nadenken. Vragen die hierbij opkomen zijn: ‘Is er bewuste kennis nodig om een beweging onbewust bekwaam uit te voeren?’, en ‘Waarom wordt er gestreefd naar een ideale beweging terwijl geen enkele beweging hetzelfde is?’ Sinds de jaren ’90 toont onderzoek aan dat leren niet volgens dit traditionele model hoeft te verlopen. Spelers zijn in staat om bewegingen onbewust aan te leren. Onbewust leren blijkt buitengewoon krachtig te zijn en levert tevens een aantal voordelen op ten opzichte van bewust leren.
Voordelen onbewust leren
Er zijn verschillende voordelen van onbewust leren. Eén van de belangrijkste is dat spelers die onbewust leren beter presteren onder druk. Onbewust leren voorkomt dat spelers nadenken bij een beweging in stresssituaties. Als er géén beroep wordt gedaan op de bewuste modus in een training, kan er in de wedstrijd of bij stresssituaties ook niet worden nagedacht over de uitvoering van de beweging. Dit pakt positief uit voor de prestatie en voorkomt ‘choking under pressure’. Een voorbeeld van nadenken in stresssituaties is te lezen in het citaat van Paul van Ass over de Nederlandse hockeymannen tijdens de Champions Trophy 2014: ‘De nieuwe spelers, die er net bijgekomen zijn, waren in de eerste wedstrijden onbewust bekwaam. Die doen gewoon wat. In het derde duel zie je ze opeens denken: wat een groot stadion, die Indiërs lopen wel heel hard. Dat zie je terug in het spelbeeld en is een normaal proces’, en Marc Lammers over ‘in de flow komen’: ‘Het kenmerk van een flow is dat je niet beseft wanneer je erin zit. Maar op het moment dat je je er bewust van wordt, dan is de flow ook meteen weg.’
De heren begonnen de Champions Throphy in de flow, totdat ze over bepaalde zaken gingen denken en in de voorronden werden uitgeschakeld.
Verder doet onbewust leren niet onder ten opzichte van bewust leren. Het leidt zelfs vaker tot een beter leerresultaat dan wanneer er bewust geleerd wordt. Dit wil zeggen dat een beweging op lange(re) termijn beter blijft hangen. Bij een speler die op een training iets ‘leert’, maar dat een week later weer verleerd lijkt te zijn, is er sprake van oefenresultaat (het vermogen om op korte termijn gedragsverandering te realiseren). Als een speler de geoefende beweging op lange termijn nog steeds beheerst, is er sprake van leerresultaat. Dit verklaart dat op trainingen iets heel goed uitgevoerd kan worden, terwijl het een week later weer ‘verleerd’ lijkt te zijn. Maar ook dat, na een lange periode zonder zichtbare progressie, alles ‘opeens’ toch op zijn plaats valt.
Verder doet onbewust leren niet onder ten opzichte van bewust leren.
De rol van bewust leren
Zowel bewust als onbewust leren zijn van grote waarde bij het aanleren van een beweging. In beide vormen van leren wordt kennis opgedaan over de uitvoering van een beweging. Het gaat voornamelijk om de toegankelijkheid voor het brein. Bewust leren kan minder effectief zijn. Bijvoorbeeld een beschrijving van een techniek bestaat uit veel elementen die doorgaans voor spelers niet te volgen zijn, maar door trainers vaak in één keer worden verteld. Neem als voorbeeld de uitleg over de Indian dribble: ‘Zak licht door je knieën en houdt de stick dichtbij de bal tijdens het draaien van de stick. Laat de linkerhand de stick draaien en houdt de rechterhand losjes om de stick.’
Deze overvloed aan informatie komt bij veel spelers niet binnen. Laat staan dat ze deze informatie kunnen omzetten in kunde. Een Indian dribble kan ook geleerd worden zonder alle details van de techniek te benoemen. Hierbij geldt de regel ‘less is more’. Een trainer moet wel alles zien, maar zo min mogelijk zeggen. Het is de kunst om op het juiste moment, de juiste aanwijzing op de juiste wijze te geven aan een speler of een team.
Een trainer moet wel alles zien, maar zo min mogelijk zeggen.
Onbewust leren in de praktijk
De afgelopen jaren is veel kennis opgedaan omtrent onbewust leren. Veel onderzoeken wijzen uit dat het een krachtig instrument is om te gebruiken in een training. Om onbewust te leren zijn er verschillende tools ontwikkeld die in steeds meer sporten worden toegepast. De bekendste en meest toepasbare tools worden in dit hoofdstuk toegelicht met een vertaalslag naar de hockeypraktijk. Het betreft de volgende tools:
Te veel informatie over de bewegingsuitvoering kan een speler soms letterlijk op het verkeerde been zetten.
1 Beeldspraak
Het is vrijwel onmogelijk om exact een beweging te omschrijven. Te veel informatie over de bewegingsuitvoering kan een speler soms letterlijk op het verkeerde been zetten. Daarbij is het voor de Jongste Jeugd leuker om ‘onder een lage brug te lopen’, dan ‘laag te zitten en knieën gebogen’. Eén woord kan vaak heel omvattend zijn. De kunst is om een beeldspraak te verzinnen waarin de kritische succesfactor van een beweging besloten ligt. Bekende beeldspraken zijn:
– ‘Doe alsof je op het horloge kijkt’ (drijven met de bal).
– ‘Maak een afdakje boven de bal’ (stoppen van de bal) (foto 2).
– ‘Stel je als team op als de 5 van een dobbelsteen’ (zaalopstelling).
– ‘Bommetje!’ (veld groot maken).
– ‘Kijk door je wenkbrauwen’ (split vision).
– ‘Spring op de rijdende trein’ (open aannemen).
– ‘Spelen in een klein/groot huis’ (verdedigen, aanvallen).
2 Observerend leren
Spelers leren o.a. door kijken, imiteren en uitproberen. Mensen hebben een neuraal systeem (spiegelneuronen) dat in staat is visuele informatie om te zetten in motorische handelingen. In de volksmond ook bekend als ‘show & go’, ‘monkey see, monkey do’. Het voordeel van deze tool is dat een voorbeeld meer zegt dan 1000 woorden. Er is echter een aantal aandachtspunten waar rekening mee gehouden moet worden bij het gebruik van deze tool voor het aanleren van een beweging.
1 Een trainer staat voor een groep vaak in spiegelbeeld. Spelers kunnen hierdoor de informatie die ze binnen krijgen verkeerd interpreteren. Dit komt niet altijd ten goede aan de beweging.
2 Lichaamsproportie van een volwassen persoon is anders dan van een jeugdspeler.
3 De beweging moet hetzelfde zijn. Een voorbeeld zonder bal of stick wordt ook geïmiteerd zonder bal en stick.
4 Zorg dat de beweging haalbaar is.
Spelers leren onder andere door kijken, imiteren en uitproberen: ‘show & go’, ‘monkey see, monkey do’
3 Differentieel leren
Differentieel leren ziet de kracht in gevarieerd oefenen en gaat niet uit van een ideale beweging die op alle sporters van toepassing is. Door te differentiëren wordt het brein geprikkeld en uitgedaagd om vanuit verschillende situaties toch het gewenste einddoel te bereiken. Het zijn vaak kleine verschillen, maar op den duur gaat het lichaam die verschillen herkennen. Het brein herkent patronen en weet daardoor de juiste oplossingen te vinden bij verschillende spelproblemen. Er zijn drie manieren om differentieel leren toe te passen in de praktijk: differentiëren in de omgeving, het individu en de taak.
3.1 Omgeving
Excuses, iedereen kent ze wel: ‘Het veld was niet nat genoeg’, ‘Er ligt te veel zand op het veld’, ‘De bal is versleten’. We worden steeds meer verwend met snelle velden, carbon sticks, ballen aangepast per veldsoort en noem maar op. De speler moet zich altijd aanpassen aan de omgeving en niet andersom. De omgeving kan o.a. worden veranderd door te:
– Spelen met verschillende ballen (in grootte, vorm en zwaarte).
– Trainen op verschillende velden.
– Wisselen van stick (met een teamgenoot).
3.2 Individu
Naarmate de wedstrijd vordert slaat de vermoeidheid steeds meer toe. Vermoeidheid kan ten koste gaan van techniek, maar ook van tactiek. Naast dat conditie een belangrijke factor is, kunnen situaties ook onder vermoeidheid getraind worden. Alvorens een spelvorm aan te bieden, kunnen spelers vermoeid worden. Dit kan in de vorm van een conditietest of het laten uitputten van ledematen. Bijvoorbeeld het uitvoeren van push-ups vóór het nemen van een sleeppush of een kort conditieparcours vóórdat aanvallers met een spelvorm op een training beginnen. Hierdoor leert een hockeyer toch een oplossing te vinden, ondanks de vermoeidheid.
3.3 Taak
In een wedstrijd moeten spelers soms vanuit onmogelijke posities spelproblemen oplossen. Dit kan getraind worden door spelers vanuit onhandige posities te leren slaan, pushen (foto 5), dribbelen etc. Laat spelers bijvoorbeeld met de lange slag afronden op doel met de rechtervoet voor of een Argentijnse backhand slaan met de linkervoet voor.
Naast dat conditie een belangrijke factor is, kunnen situaties ook onder vermoeidheid getraind worden.
4 Externe focus
Bij externe focus is de aandacht gericht buiten het eigen lichaam. Externe focus verbetert zowel de effectiviteit als de efficiëntie van een beweging en past zich hierdoor aan in relatie tot het gewenste doel. Het kan een belangrijke tool zijn voor het aanleren van een techniek, maar is ook een zeer krachtig middel voor tactiek.
4.1 Externe focus techniek
Externe focus kan worden ingezet bij het aanleren van technieken. De aandacht is hierbij meer gericht op het effect van de beweging, de balbaan of het eindpunt waar de bal naartoe moet. Voorbeelden van externe focus ter bevordering van techniek zijn:
– Scoren: tegen de achterplank 1 punt, via de achterplank en dan de zijplank 2 punten, via de
zijplank en dan de achterkant 3 punten.
– Lichaamsschijnbeweging naar rechts: door de linker elleboog naar de tegenstander te richten
tijdens het drijven van de bal, maakt de speler automatisch een dreigende beweging naar rechts
om vervolgens over de forehandkant van de tegenstander voorbij te lopen (foto 6).
– Balbaanherkenning en timing van de scoop verbeteren: maak gebruik van verschillende kleuren ballen. Vóór het aannemen van de scoop moet de speler de kleur van de bal benoemen. Hierdoor wordt de tijd tussen het moment van de balbaanherkenning en het moment van aannemen vergroot wat ten goede komt van de aanname.
– Duwpass: ná het pushen de bal met de stick nawijzen.
Externe focus kan een belangrijke tool zijn om het overzicht van spelers te stimuleren.
4.2 Externe focus tactiek
Trainers en coaches zien over het algemeen graag dat spelers overzicht houden tijdens een training/wedstrijd. Ondanks dat er vaak op gelet wordt door bijvoorbeeld uitspraken als ‘Houd overzicht’ en ‘Kijk goed naar je medespelers’, schieten spelers korte tijd erna weer in het oude patroon en gaan de hoofden weer omlaag. Externe focus kan een belangrijke tool zijn om het overzicht van spelers te stimuleren. Met een kleine aanpassing worden spelers gedwongen om overzicht te houden. Voorbeelden van externe focus ter bevordering van de tactiek zijn:
– Spelers hebben gekleurde banden om hun hoofd bij een partijvorm. Zij moeten bij het passen
van de bal de kleur van de haarband noemen van de speler waar ze de bal naartoe willen spelen.
– Maak drie doelen waarin gescoord kan worden met daarin één neutrale speler. Door deze speler in het doel aan te spelen kan een team scoren. De neutrale speler kiest echter elke keer een ander doel. Hierdoor moeten de veldspelers telkens weer kijken waar ze kunnen scoren.
– Laat alle spelers in een vak drijven met de bal. De trainer heeft 3 kleuren pylonen in de hand.
Kleur 1: maak een dummy, kleur 2: wissel van bal met een medespeler, kleur 3: maak een drag.
Afhankelijk van de kleur pylon die de trainer omhoog houdt moeten spelers de techniek
uitvoeren die gerelateerd is aan de kleur. Zorg dat je als trainer rondloopt zodat telkens de
oriëntatie anders is.
5 Dwingende leersituatie
Met een dwingende leersituatie stuurt de trainer de bewegingsuitvoering een bepaalde richting op. Het is een tool die ongetwijfeld door veel trainers al wordt toegepast. Voorbeelden van dwingende leersituaties zijn:
– Spelen met de regels in een partijvorm: de score telt pas als alle spelers van het team op de
helft van de tegenstander staan. Dit kan ook omgekeerd door de score dubbel te tellen als het
niet-balbezittende team bij een tegendoelpunt niet met alle spelers op eigen helft verdedigt.
– De bal maximaal 3 keer aanraken.
– Zones afbakenen waar je wel of niet doorheen mag spelen.
– Rugbyend hockeyen: je mag alleen maar achteruit passen.
– Doeltjes op de zijlijn plaatsen waar verdedigers kunnen scoren. Spelers worden hierdoor
gedwongen om de bal naar de zijkant te spelen en niet door de as.
Van fouten kun je leren, maar fouten kunnen het leerproces ook vertragen en fataal zijn.
6 Foutloos leren
Van fouten kun je leren. Maar fouten kunnen het leerproces ook vertragen en fataal zijn. Essentiële aspecten van een beweging kunnen verkeerd worden aangeleerd en dat maakt het lastig om de ‘fout’ er weer uit te krijgen. Bij het ontwerpen van een spelvorm kun je de vraag stellen in hoeverre fouten gemaakt mogen worden. Bij essentiële aspecten van een beweging kan een oefening zodanig ingericht worden dat fouten zo veel mogelijk worden vermeden en de spelers succesvol zijn in de uitvoering. Voorbeelden van foutloos leren zijn:
– Een kokertje om de stick bij de Indian dribble.
– Spelen met een grotere en lichtere bal.
– Het doel zodanig vergroten dat scoren is verzekerd.
– Een groot overtal creëren (b.v. 6:2).
Samenvatting
In de download onderaan dit artikel is een schematisch overzicht over motorisch leren toegevoegd.
Ter afsluiting
Onbewust leren wordt wel eens gezien als oude wijn in nieuwe zakken. Het klopt dat onbewust leren niet helemaal nieuw is. In de huidige methodieken wordt er regelmatig gebruik gemaakt van onbewust leren. Dit is echter vaak op basis van good practices en ervaring. Het verschil met het verleden is vooral de bewustwording van de kracht die schuilt achter onbewust leren. Daarnaast zijn de verschillende vormen van onbewust leren gecategoriseerd. Verschillen komen hierdoor aan het licht en er kan beter onderscheid gemaakt worden tussen de diverse tools. Dit maakt onbewust leren concreter en makkelijker toepasbaar voor spelvormen.
Ga als trainer/coach de uitdaging aan om tijdens jouw training gebruik te maken van onbewuste tools. Neem daarbij het uitgangspunt ‘less is more’. Laat jouw creatieve brein de vrije loop gaan en probeer de training zo te ontwerpen dat er met minder instructie toch hetzelfde doel wordt bereikt. Sta versteld van de mogelijkheden die onbewust leren te bieden heeft. Het spaart tevens de stem, wat de mogelijkheid creëert om te genieten van oplossingen die spelers verzinnen die je voorheen nooit voor mogelijk hield.
Mocht je geïnteresseerd zijn in meer informatie omtrent motorisch leren dan verwijs ik je graag naar artikelen van Peter Beek, hoogleraar Coördinatiedynamica en naar neurowetenschapper Dr. Ben van Cranenburgh. Beide hebben verschillende artikelen geschreven die dieper op de materie van motorisch leren ingaan. Daarnaast heeft Marjan Kok, bewegingswetenschapper en expert op het gebied van motorisch leren, in een eerder verschenen artikel van Hockeyvisie een deel van de onbewuste toolbox toegelicht.
Literatuur
Beckmann, H. & Schöllhorn, W. (2006). Differenzielles Lernen im Kugelstoßen. Leistungssport, 36, 44-50.
Beek, P. J. (2011). Nieuwe, praktische relevante inzichten in techniektraining, motorisch leren: het belang van random variaties in de uitvoering (deel 5). Sportgericht, 30-35.
Beek, P. J. (2012). Nieuwe, praktische relevante inzichten in techniektraining, motorisch leren: het belang van observerend leren en nadoen (deel 8). Sportgericht, 6-11.
Bjork, R.A. & Bjork, E.L. (1992). A new theory of disuse and an old theory of stimulus fluctuation. In A. Healy, S.M. Kossleyn & R.M. Shiffrin (Eds.), From learning processes to cognitive processes: Essay in honor of William K. Estes (Vol.2), 35-67. Hillsdale, New Jersey: Lawrence Erlbaum Associates.
Cranenburgh, van B. (2008). Nieuwe wegen in motorisch leren, deel 2. Sportgericht, 7-13.
Fitts, P.M., & Posner, M.I. (1967). Learning and skilled performance in human performance. Belmont CA: Brock-Cole.
Liao, C.M., & Masters, R.S.W. (2001). Analogy learning: a means to implicit learning. Journal of Sports Sciences, 19, 307-319.
Magill, R.A. (2007). Motor Learning and control concepts and applications. New York: The McGraw-Hill Companies.
Masters, R. (1992). Knowledge, knerves and know-how: The role of explicit versus implicit knowledge in te breakdown of a complex motor skill under pressure. British Journal of Psychology , 83-84.
Schöllhorn, W., Sechelmann, M., Trockel, M. & Westers, R. (2004). Nie das Richtige trainieren, um richtig zu spielen. Leistungssport, 5, 13-17.
Wulfgang, G. (2007). Attentional focus and motor learning: A review of 10 years research. E-journal Bewegung und Training, 4-14.
Zachry, T., Wulf G., Mercer, G. & Bezodis, N. (2005). Increased movement accuracy and reduced EMG activity as the result of adopting an external focus of attention. Brain Research Bulletin, 304-309.