Het jeugdhockey in de knel? (deel 2)

De KNHB heeft onderzoek gedaan naar het wel en wee in de juniorenleeftijd, bij jongens en meisjes van 12 tot 18 jaar (C-, B- en A-jeugd). Elke vereniging zou eigenlijk elk seizoen, (en dus niet soms of op enig moment, als de nood even hoog lijkt) de stand van zaken moeten bijhouden: hoe staat het met onze leden, zijn er ontevreden leden, wie vertrekken er of dreigen te vertrekken? Kortom: het onderzoek van de hockeybond gaat over het behoud van het ledental. Dat is een levenszaak voor elke vereniging. Toch vermoed ik dat slechts weinigen op de hoogte zijn van de onderzoeksresultaten, die nu ruim een jaar bekend zijn. Dit is het tweede artikel van het tweeluik ‘Het jeugdhockey in de knel?’.

Twee benaderingen van een prestatiesituatie

In het sportpsychologisch onderzoek wordt al sinds decennia (de eerste publicatie dateert uit 1992!) onderscheid gemaakt tussen twee vormen van omgaan met prestatie. In het ene uiterste wordt de prestatie vooral afgemeten en beoordeeld aan de hand van een vergelijking met anderen. In deze prestatiebenadering speelt dus het winnen, de tegenstander verslaan, het kampioen worden, maar ook het scoren (en dan liefst het meest van jouw team) een belangrijke, zeg maar gerust centrale rol. Er zijn verschillende aanduidingen in omloop; in mijn longitudinale onderzoek maakte ik gebruik van de termen ‘superioriteit’ (gerichtheid op het eindresultaat, de wedstrijdscore) en ‘progressie’ (gerichtheid op het proces, op een taakgerichte manier van presteren).

In de eerstgenoemde benadering, superioriteit, wordt de eigen prestatie vergeleken met die van anderen, terwijl in de andere benadering, progressie, de eigen prestatie wordt vergeleken met de eigen eerdere prestatie. In ‘progressie’ is dus het jezelf verbeteren een centraal element van de beoordeling van een prestatiesituatie. Het is duidelijk dat deze twee benaderingen tot heel verschillend gedrag leiden bij begeleiders, bestuurders, trainers, coaches en dus ook: ouders. In schema 1 is een handvol verschillen tegenover en naast elkaar gezet.

Schema 1: Progressie versus Superioriteit

In de theatervoorstelling van Positief Coachen “Wel winnen, hè!” werd op het podium deze tegenstelling in allerlei sketches uitgewerkt. De voorstellingen werden in de gewone schouwburg, overal in het land, gegeven, voor veelal volle zalen met kinderen en volwassenen, van allerlei takken van sport (vgl. Van Rossum, 2012b, 2014). Een inhoudelijk hierop sterk gelijkende voorstelling wordt ook wel in kantines en clubhuizen gegeven (zie de positiefcoachen.nl). De geanimeerde gesprekken en soms ook oplopende discussie na afloop in de foyer maakten de makers wel duidelijk dat er vaak een gevoelige snaar werd geraakt!

De benadering van prestatie die hier sterk van afwijkt is die, waarin het presteren vooral vergeleken wordt met de eigen eerdere prestatie. Daar is dus het jezelf verbeteren een centraal element van de beoordeling van een prestatiesituatie

Het KNHB-onderzoek: naar een conclusie

In het KNHB-onderzoek zijn drie zeer verschillende soorten informatie verzameld en naast elkaar gezet, wellicht met de bedoeling om zodoende een completer beeld te geven. Het zou ook  verwarrend kunnen zijn. In het rapport staan algemene cijfers over instroom (dat zijn cijfers over allerlei ‘nieuwe lidmaatschappen’, dus niet alleen maar ‘beginners’) en cijfers over uitstroom (deze cijfers omvatten alle categorieën van ‘afhakers’). Daarnaast wordt aan individuele sporters, zowel ‘volhouders’ als ‘afhakers’, om hun mening gevraagd waarom ze bij een club hockeyen dan wel er zijn vertrokken.

In het KNHB-rapport worden meerdere categorieën (clusters) van redenen onderscheiden om te stoppen met hockey (p. 19). De verschillende clusters worden eenvoudigweg onder elkaar gezet, zonder op enigerlei wijze een prioriteit aan te geven. Mij lijkt dat verenigingen vooral gediend zijn met de uitwerking van de categorie ‘sport-interne condities’: ‘factoren waarop de vereniging zelf invloed uit kan oefenen’ (p. 19). Als de omvang van de redenen in deze categorie wordt vergeleken met die van de drie andere categorieën, dan kan de noodzaak tot het inrichten van beleid (een PLAN) hiermee onderstreept worden. Hetzelfde geldt voor de redenen die jeugdhockeyers aangeven om te blijven hockeyen (vgl. p. 20).

Om de verenigingen te helpen in de omgang met ‘afhakers’, zijn in het rapport veertien tips overgenomen uit ‘recentelijk uitgevoerd Europees onderzoek’ (p 20). Die tips zijn algemeen van aard, en dus overal van toepassing. Ze zijn helaas niet gekoppeld aan de KNHB-onderzoeksresultaten, en evenmin toegesneden op de leeftijdscategorie waar, blijkens de cijfers, het grootste verloop plaatsvindt: de bovenbouwfase, in de leeftijd van 15 tot 18 jaar.

Overigens is het voordeel van het bijhouden, van jaar tot jaar, van de redenen tot beëindiging van het lidmaatschap, dat je als club inzicht krijgt in je club-eigen clusters van redenen voor blijven (‘volhouden’) en vertrekken (‘afhaken’), en in mogelijke veranderingen hierin. Het spreekt vanzelf dat je daarmee handvatten voor clubbeleid in handen krijgt. Je komt er namelijk achter waar de schoen wringt bij leden die vertrekken, of waar blijvende leden toch niet tevreden over zijn. Dit is de eerste stap op weg naar een plan van aanpak!

Foto: KNHB/Bart Scheulderman

In breder perspectief…

Het onderzoeksrapport van het huidige KNHB-onderzoek verwijst nauwelijks naar ander onderzoek over dit thema. Er is alleen een enkele verwijzing naar recent Nederlands onderzoek. Dat is op zichzelf voor de gepresenteerde resultaten geen probleem. Maar het geeft mogelijk de lezer wel de indruk dat er met het KNHB-onderzoek iets bijzonders wordt blootgelegd.

Dat is, gezien de in het verleden gevonden onderzoeksresultaten vanuit wetenschappelijke bronnen, geenszins het geval. Eigenlijk is het al decennia zo dat onder de 12- tot 18-jarigen in alle takken van sport en overal in de (Westerse) wereld grote uitval (‘drop out’) plaatsvindt. Waarbij overigens het precieze criterium voor stoppen (afhaken, drop out) nog vaak onduidelijk en/of variabel is: houdt het lidmaatschap bij club X op, betekent dit het stoppen met sporten bij die vereniging (‘bij een andere club gaan hockeyen?’)? Betekent het dat de hockeyer naar een andere sport overstapt (‘liever basketballen dan hockeyen’)? Of stopt de persoon in kwestie helemaal met de sportbeoefening? Voor de betreffende vereniging maakt dat wellicht weinig verschil, maar voor het perspectief op ‘levenslang sportief bezig zijn’ is de keuze voor het criterium van ‘stoppen’ van doorslaggevend belang.

Wat in het KNHB-onderzoek slechts in het voorbijgaan wordt aangestipt, en waarover relatief weinig bekend is, is de uitval in een leeftijdscategorie waarin veel hockeyclubs ruim voorzien zijn: de 5- tot 11-jarigen. Deze, wat mij betreft onrustbarende, mededeling staat in het onderzoeksrapport in de inleiding:
“Uit de sportersmonitor van 2012 (Hendriksen, T., & Hoogwerf, I., 2013) blijkt dat twee-derde (66%) van de 5- t/m 11-jarigen sport bij een vereniging, bij de 12- t/m 23-jarigen is dat nog maar 47%.” (p. 3)

Mijn conclusie is dat, voordat de al decennia bekende uitstroom bij de 12- tot 18-jarigen op gang komt, de sportvereniging tegenwoordig kennelijk al een ruim deel van haar leden kwijtraakt. Dat zou, gezien het algemene karakter van de uitspraak in de sportersmonitor-2012, onderzoek rechtvaardigen naar de vraag of die uitstroom ook onverkort geldt voor het Nederlandse hockey.

“Mijn conclusie is dat, voordat de al decennia bekende uitstroom bij de 12- tot 18-jarigen op gang komt, de sportvereniging tegenwoordig kennelijk al een ruim deel van haar leden kwijtraakt.”

Foto: KNHB/Bart Scheulderman

Wat is er toch aan de hand?

Er is de laatste tijd (lees: jaren!) nogal wat reuring rond de jeugdsport, ook in de hockeywereld. Een paar jaar geleden maakten enkele (hockey-) ouders zich nogal boos over de manier waarop binnen ‘de club’ werd omgegaan met hun kinderen: “Om de een of andere reden spelen de kinderen van bestuursleden altijd in de selectie. En wie daarbuiten valt, belandt in een breedteteam waar de lessen kwalitatief een stuk slechter zijn.” (De Volkskrant, 2 juli 2016).

De wijze waarop teams werden samengesteld deugde volgens de ouders van geen kanten – een goede reden om naar een andere club te gaan, van sport te veranderen of er zelfs maar helemaal mee te stoppen. De onrust werd door het uiten van de klacht niet verminderd, maar hield aan. Er kwamen stukken in de krant, er werd op gereageerd door allerlei personen en instanties, en het leidde tot een uitzending van het programma ‘De Monitor’ waar opvallend nadrukkelijk enkele leden van hockeyclubs hun uitgesproken zegje deden. De tekst in de programmabladen over die uitzending (op NPO op zondag 24 maart 2019):
“Teamindeling en selectiebeleid. In de jeugdsport is dit inmiddels de normaalste zaak van de wereld. Maar sportbonden en –clubs voeren hier intern steeds meer discussie over en vragen zich af: moeten kinderen al vanaf 7 jaar gerangschikt worden op basis van vaardigheden? En staan ze niet teveel onder druk als ze op jonge leeftijd al drie keer in de week een verplichting hebben? Experts pleiten voor een cultuuromslag waarin plezier prevaleert boven prestatiedruk. Steeds meer sportbonden en clubs willen daarom af van hun selectieteams voor kinderen tot 12 jaar, maar stuiten nog vaak op weerstand van ouders en trainers.”

Kortom, in de kritiek van ouders klinkt door dat er twijfel is over een prestatieklimaat dat clubs en (sommige) ouders menen te moeten optuigen en vervolgens met vereende krachten overeind proberen te houden. De tv-uitzending zou aanleiding kunnen zijn voor trainers, coaches, clubbestuurders en ouders om eens in de spiegel te kijken, zich af te vragen hoe het er in hun club aan toe gaat, en een en ander zo nodig te veranderen. Het op ‘superioriteit’ gerichte klimaat zou onder de loep moeten worden gelegd, en er zou eens goed nagedacht moeten worden over een meer op ‘progressie’ ingericht prestatieklimaat.

In het KNHB-onderzoek blijkt deze onvrede ook bij de jeugdleden door te klinken. Zowel in de internet-enquête als in de ‘pizza’-gesprekken met de hockeyteams komt dit onderwerp ter sprake. In het onderzoeksrapport wordt vastgesteld dat zowel ‘volhouders’ als ‘afhakers’ het (hockey-) niveau en de sfeer binnen het team een belangrijk element vinden voor het beslissen om wel/niet te blijven hockeyen; in dit verband wordt ook vaak aangegeven dat teamsamenstelling en selectieprocedure “eerlijk moeten verlopen” (rapport, p. 23): “eerlijk en transparant”, géén “vriendjespolitiek” (rapport, p. 25).

De KNHB heeft zich de kritiek, die in de media geventileerd werd, in zoverre aangetrokken dat het eind 2018 met nieuwe richtlijnen kwam. Op de website van de bond lees ik: “De hockeybond roept verenigingen op om te stoppen met stressvolle selectietrainingen en –wedstrijden voor kinderen tot twaalf jaar.” Maar die oproep geldt dus niet voor de in het KNHB-onderzoek betrokken leeftijdsgroep tussen 12 en 18 jaar. Ik lees verder: “Tot de leeftijd van 12 jaar moeten kinderen vooral plezier hebben in sporten, verschillende sporten beoefenen, motorische vaardigheden opdoen en in hun eigen sociale omgeving dicht bij de vereniging met vriendjes en vriendinnetjes spelen.” Er gebeurt kennelijk iets bijzonders als een hockeyjongen of –meisje te oud is geworden voor de categorie ‘Jongste Jeugd’ en (noodgedwongen) binnenstapt in de categorie ‘Jeugd’, zou je met gevoel voor cynisme kunnen opmerken…

Meer recent joeg de documentaire over de context waarin jeugdige turners hun sport bedrijven,  opnieuw sommigen de gordijnen in. In Turn! legde een moeder van een 9-jarig turntalentje in beelden vast hoe het er in de turnsport aan toe gaat. De documentaire werd uitgezonden op de Nederlandse tv (NPO, 7 oktober 2019): “Ouders van jeugdige topsporters worstelen met de hoge prijs die hun kinderen moeten betalen voor een plaats op het podium. Moet je koste wat kost talenten ontwikkelen?”

In de zomermaanden van 2020 (midden in de coronacrisis), werd over het topsportklimaat binnen het topturnen een boekje opengedaan in de media. Turncoaches en oud-turnsters lieten van zich horen. De manier waarop Nederlandse turnsters zijn begeleid door hun trainer/coach heeft geleid tot teksten in kranten en tijdschriften en aandacht in praatprogramma’s op de Nederlandse televisie. De KNGU, de turnbond, schortte enige tijd het topsportprogramma op en schorste de bij de Nederlandse selectie betrokken trainer-coaches vanwege de ontstane commotie. Er was dus veel aan de hand. De documentaire ‘Turn!’ werd opnieuw vertoond (woensdag 29 juli 2020); op de website 2Doc wordt gemeld dat het de best bekeken documentaire van 2019 is. Wie hem nog niet gezien heeft: ga het doen. En vraag je na het bekijken van de documentaire af in hoeverre sommige taferelen ook in jouw club voorkomen.

De documentaire maakt namelijk ten overvloede duidelijk dat het sportklimaat in belangrijke mate wordt gestuurd en gereguleerd door de trainer/coach. Dat kan ook anders dan zich in de documentaire voordoet. Ik schreef voor de website ‘SportKnowhowXL’ een tekst waarin ik pleitte voor zelfreflectie bij trainer/coaches op grond van op wetenschappelijk onderzoek gebaseerd coachgedrag.

De uitzending van de ‘Monitor’ claimde dat door een ‘verkeerde’ cultuur veel kinderen afhaken. In de documentaire ‘Turn!’  haakten uiteindelijk het zoontje van de documentairemaakster en een turnvriendje af. In beide gevallen blijkt een op ‘superioriteit’ gericht sportklimaat op de iets langere termijn niet tot het beoogde doel (‘winnen’), maar eerder tot ‘afhaken’ te leiden.

Als derde voorbeeld: in 2019 werd de documentaire ‘Hockeymeisjes herhaald. In de film wordt een scherp en helder beeld geschetst van een prestatiecultuur, die sommigen graag aanhangen, en die anderen verfoeien. Buiten de hockeybegeleiders komen de sporters zelf en hun gezinsleden, ook de ouders, aan het woord. De herhaling werd uitgezonden als onderdeel van ‘3Doc’ op 21 augustus 2019.

Een paar jaar geleden maakten enkele (hockey-) ouders zich nogal boos over de manier waarop binnen ‘de club’ werd omgegaan met hun kinderen

Foto: KNHB/Bart Scheulderman

De twee hierboven als laatste genoemde documentaires zouden prima kunnen dienen als startpunt voor een gesprek met jeugdleden. Hoe zien zij de beelden? Wat vinden ze er ‘goed’ aan? Wat vinden ze ‘vervelend’?

Als laatste voorbeeld een artikel in De Volkskrant van zaterdag 12 oktober 2019. Hierin werd onder de titel ‘Schaduwzijden van de sportieve ratrace’ een kant belicht van de jeugdopleidingen van betaald voetbalclubs, die doorgaans niet aan bod komt. Het gaat over piekeren, faalangst en haaruitval. Het artikel begint met de volgende passage: “Uit het niets begon het voetballertje van een gerenommeerde profclub met slaapwandelen. Hij gilde in zijn slaap. Steeds vaker werd hij overvallen door nachtmerries. Er was iets mis. Maar wat? Hij kon de druk niet aan. Cito-toetsen, middelbare schoolkeuze, buitenlandse toernooien; hij wist van gekkigheid niet meer waar hij zijn aandacht op moest richten. Doordat hij dat niet kon verwoorden, uitte zich dat in nachtmerries.”

In het artikel blijkt dat door jongeren op allerlei manieren uiting wordt gegeven aan dergelijke overmatige druk: slapeloosheid, haaruitval, buikpijn, paniek, neerslachtigheid. Waar het in het kort op neerkomt is dat een kind dat zijn droom in duigen ziet vallen, een uitweg zoekt voor de emoties die zo’n verloren droom met zich meebrengt. Trainers, maar vanzelfsprekend ook ouders, zouden zich deze schaduwkanten van een sportactiviteit moeten beseffen, en dus de vinger aan de pols houden. Tim Choy, één van de geïnterviewden, is zelf zo’n droom verloren: “Ik had alles opgekropt. De stress, het piekeren. Maar met mijn ouders sprak ik daar niet over, omdat ik me schaamde. Ik wilde stoer zijn.”

Het artikel vervolgt met: “Prestatiedruk ervaar je normaal pas als je als volwassene gaat werken, maar in een jeugdopleiding speelt dat al op jonge leeftijd. Zit je goed in je vel, dan presteer je beter. Maar vaak ligt de nadruk zó op presteren, dat het welbevinden van spelertjes eronder lijdt. Van de omgang met teleurstellingen, piekeren en faalangst hebben veel clubs nauwelijks kennis.”

In de hierboven gegeven voorbeelden gaat het eigenlijk om allerlei symptomen (uitingen) van een sportcultuur, of, anders geformuleerd: om een uiting van een sportklimaat bij de sporter. Zo’n sportklimaat kan bij (jonge) sporters gemakkelijk leiden tot afhaken, tot het stoppen met de sport. In een omgeving waar alles sterk op presteren is gericht, en waar presteren eigenlijk gemakshalve wordt afgekort tot ‘winnen’ en ‘punten pakken’, in zo’n omgeving is aandacht voor de schaduwzijden teruggebracht tot een eenvoudige conclusie: ‘niet goed genoeg’…

Zit je goed in je vel, dan presteer je beter. Maar vaak ligt de nadruk zó op presteren, dat het welbevinden van spelertjes eronder lijdt

Foto: KNHB/Bart Scheulderman

De invloed van de trainer/coach op het prestatieklimaat, op de sportcultuur, is groot. Vanuit de wetenschap is behoorlijk veel onderzoek gedaan naar wat genoemd wordt ‘effectief coachen’ (raadpleeg voor een overzicht Van Rossum, 2012a, of Van Rossum, 2015). ‘Effectief coachen’ gaat verder en is omvangrijker dan ‘positief’ coachen – het is een manier van coachen die ook in de internationale topsport, en zeker ook in het hockey, succesvol is gebleken. Het zou te ver voeren er hier uitgebreid bij stil te staan; ik verwijs de geïnteresseerde lezer graag naar mijn boekje ‘Coach Cruijff in cijfers (Van Rossum, 2018) waar ik een veelheid aan voorbeelden uitwerk, onder meer dat van de Australische hockeycoach Ric Charlesworth. Verder zou de geïnteresseerde lezer kennis kunnen nemen van de achtergrond van ‘Coaches die Nooit Verliezen’. Onder de titel ‘Een trainer/coach die nooit verliest – kan dat?’ heb ik (wetenschappelijke) achtergronden opgetekend in een bijdrage voor het lustrumboek van NOC*NSF, bij het 100-jarig bestaan (Van Rossum, 2012a).

In het KNHB-onderzoeksrapport wordt aandacht besteed aan ‘De Ideale Trainer’, vanuit het perspectief van de jeugdige hockeyer. Het beeld dat geschetst wordt komt voort uit de internet-enquête en de ‘pizza’-gesprekken. In het factsheet wordt over het profiel van de trainer/coach voor ‘volhouders’ gesproken met de volgende slogans:

  • “Een passende coach met een sociale klik met het team”
  • “Met aandacht voor de persoonlijke ontwikkeling”
  • “Met aandacht voor de ontwikkeling van het team”.

En dan wel iemand die “goed kan motiveren”, “goed kan hockeyen” en “goed kan uitleggen” (rapport, p. 26). Ook over de kenmerken van de ideale trainer/coach is wetenschappelijk onderzoek gedaan (vgl. Van Rossum, 2012a).

In de eerder beschreven twee benaderingen van presteren, heeft het woordje ‘succes’ dus ook een heel andere betekenis – er kan op het eind van de zaterdagmiddag aan de bar in het clubhuis uitgebreid gesproken worden over de successen die die middag zijn behaald…

In de ‘taakgerichte’ benadering betekent succes je uiterste best doen en proberen tot een verbetering van je eigen eerdere prestatie te komen, terwijl in de ‘resultaatgerichte’ benadering succes inhoudt dat je hebt laten zien dat je beter bent dan anderen en, niet onbelangrijk, dat je het met speels gemak en met zo weinig mogelijk energie doet. Het voorbeeld van de legendarische midvoor die rustig de balletjes afwacht in de cirkel en dan dodelijk toeslaat, kan door velen van een naam voorzien worden.

Hieronder, ter verduidelijking, nog een handvol vaak gestelde vragen (FAQ’s), plus de antwoorden vanuit een prestatieklimaat dat uitgaat van een taakgerichte benadering (‘progressie’).

Schema 2: Vraag en antwoord


Foto: KNHB/Willem Vernes

Samenvatting

Een vereniging is opgezet, ooit in het leven geroepen, om het belang van de leden te dienen. Bijna niemand kent de precieze doelstellingen van de vereniging, want wie leest nou dergelijke paperassen? Toch denkt bijna iedereen in de vereniging in de dagelijkse praktijk wel aardig te weten wat de bedoelingen van de club eigenlijk inhouden: zo sterk mogelijke teams samenstellen, veel trainen, wedstrijden winnen, kampioen worden.

Dat is de mening van een groep die vaak, en veelal ook eigenlijk vanzelfsprekend, het gelijk aan zijn kant meent te hebben. Maar er zijn in elke vereniging altijd ook anderen voor wie dat presteren niet zo hoeft. Die vinden het al prima als de kinderen hockeyen leuk vinden en goed overweg kunnen met elkaar – en als de begeleiding (de trainer, de coach) ‘normaal’ doet.

Beide groepen hebben recht van spreken. Want in sport is winnen belangrijk en in sport moet je plezier hebben. Er zijn dus verschillen binnen een vereniging in hoe het doel van de vereniging beleefd wordt en hoe dat z’n uitwerking vindt in teams, in trainingen en in wedstrijden. Je zou met een modern woord kunnen zeggen dat de ‘mindset’ van allerlei betrokkenen het uitgangspunt vormt voor verschillen in eigen gedrag en het beoordelen van andermans gedrag. Vandaar ook: ‘effectief coachen’.

Het onderzoek van de hockeybond is belangrijk en relevant omdat het de stemmen van de direct betrokkenen, de kinderen, heeft opgetekend. Er komen in het onderzoek twee grote groepen aan bod: de kinderen die nog steeds bij een club hockeyen (‘volhouders’) en de kinderen die met hockey gestopt zijn (‘afhakers’). In de titel van het factsheet van het onderzoek komt dit alles samen: ‘Hoe bind en behoud je jongeren bij de vereniging?’ Elke vereniging zou dit als een centrale vraag moeten zien. Want een club, een vereniging, kan alleen overleven, en daarmee het recht op voortbestaan claimen en in eigen hand houden, als zij nieuwe leden werft en voor bestaande leden aantrekkelijk blijft. De vereniging moet dus leven: jeugdleden zijn hierbij van levensbelang voor een club. Het KNHB-onderzoek is onder de jeugd van de A-, B- en C-leeftijd nagegaan hoe het staat met de in- en uitstroom. De cijfers over zes seizoenen maken duidelijk dat zowel jongens als meisjes in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar veel vaker ‘afhaken’ dan ‘volhouden’. Het KNHB-onderzoek onderstreept met cijfers dat de gemiddelde uitstroom op elke leeftijd groter is dan de instroom. Van de gemiddeld bijna 15.000 leden van 12 jaar zijn er zo’n zes jaar later, op 18-jarige leeftijd, minder dan 5.000 over. Deze getallen en de eruit getrokken conclusies lijken te duiden op een verontrustend proces, op het langzaam leeglopen van clubs.

Literatuur

  • Hockeyvisie
Bekijk alle hockey visies

Deel deze pagina