Het hockeytalent in neuropsychologisch perspectief – deel 2

Auteur: Prof. Dr. Jelle Jolles, universiteitshoogleraar Neuropsychologie en directeur van het Centrum Brein & Leren VU Amsterdam. Nadere informatie: www.jellejolles.nl en www.hersenenenleren.nl. Voor contact: j.jolles@vu.nl en twitter @jellejolles

Peter heeft veel talent voor hockey. In zijn specialiteit op het veld en qua atletisch presteren is hij veel vaardiger dan oudere sporters, ook al is hij pas 15 jaar. Maar Peter moet nog leren minder impulsief te zijn en beter in het team te functioneren. Zijn neuropsychologische functies rijpen nog, en de ontplooiing daarvan kan nog wel acht tot tien jaren duren. De natuurlijke rijping van de hersenen loopt namelijk door tot ver na het twintigste jaar. Zintuiglijke prikkels en opgedane ervaringen – omgeving – zijn bepalend voor deze hersenveranderingen. Coach en ouders, vriendjes en school, buurt en sociale achtergrond bepalen dus via de hersenen ‘de menswording’. En daarmee ook de ontplooiing van Peter’s sportief talent.

De veranderende omgeving en het brein

In de lange periode tussen 0 en 25 jaar doet de jeugdige ervaringen op, oefent in handelen, bewegen en gedragen en verwerft kennis. Wat eerdere generaties hebben meegemaakt wordt aan de jeugdige overgebracht door opvoeding, door onderwijs en door coaching. Ook opinies en ervaringen van leeftijdsgenoten zijn een erg belangrijke informatiebron. Al die nieuw verworven informatie wordt opgeslagen in de hersenen. Binnen de hersenen bestaan vele tientallen deel-organen en deze worden in de loop van de ontwikkeling met elkaar verbonden. Leren en ervaringen worden vastgelegd in de vorm van subtiele veranderingen in die hersen-netwerken. Het is door de opgedane ervaringen dat wij ons kunnen aanpassen aan een veranderende omgeving. En het orgaan ‘hersenen’ stelt ons daartoe in staat.

Er zijn veel hersencentra en deze hebben elk een eigen takenpakket. Ze kunnen worden beschouwd als aparte deelorganen. Die deelorganen en de verbindingen ertussen ontwikkelen zich volgens een eigen tijdpad. Sommige zijn in de peutertijd al helemaal ‘klaar’, maar andere pas in de vroege volwassenheid. Al rond het vijfde jaar zijn bijvoorbeeld de hersensystemen uitgerijpt die nodig zijn om eenvoudige motorische vaardigheden uit te voeren. Daardoor kan het jonge kind een blokje pakken en een torentje bouwen, een pen vasthouden, een balletje schoppen. Andere hersensystemen rijpen uit in de latere kindertijd en weer andere zijn pas klaar in de midden-adolescentie. Er zijn kinderen van ongeveer tien jaar oud die na lang oefenen op een skateboard ‘de ollie’ of ‘de kickflip’ beheersen. Dat lukt zelfs hun sportieve vader niet.

 

Er zijn veel hersencentra en deze hebben elk een eigen takenpakket.

 

Tussen 0 en 25 jaar doet de jeugdige veel gevarieerde ervaringen op. (foto: KNHB/Willem Vernes)

 

Informatie integreren en coördineren

Om complexe bewegingspatronen aan te leren zijn jaren van neuropsychologische ontwikkeling nodig. Dit geldt vooral wanneer informatie uit verschillende zintuigen moet worden geïntegreerd en gecoördineerd. Voor de hockeyer gaat het om waarnemingsinformatie via ogen, oren, evenwichtsorgaan, tactiele functies en kinesthesie (de positie van de ledematen in de ruimte). Epke Zonderland kwam pas tot zijn magistrale prestatie aan de rekstok op de Olympische Spelen in Londen na – letterlijk – jaren oefenen. Zo geldt dat ook voor ervaren hockeyers die niet alleen snel, fel en behendig zijn, maar ook efficiënt informatie kunnen verwerken en gebruiken en zodoende in tienden van seconden beslissingen kunnen nemen: ‘Welke route zal ik nemen op het veld: ga ik binnendoor of langs de lijn?, ‘Zal ik zelf op het doel schieten of overspelen?’.

De midden-adolescent en de hogere functies

Bij de meeste jeugdigen komen complexe neuropsychologische functies pas in de midden- en late adolescentie tot rijping en dat proces duurt een heel aantal jaren. Het gaat om de zogenaamde ‘executieve functies’ oftewel uitvoerende controlefuncties. Dit is een stelsel van hoger-cognitieve en niet-cognitieve vaardigheden dat ons in staat stelt om een complex handelingsplan te maken, uit te voeren en te evalueren. Het helpt om een doel te stellen, deelhandelingen te bepalen, te prioriteren tussen verschillende opties en vervolgens te zorgen voor uitvoering en daarna evaluatie ‘of de doelen zijn gehaald’. De executieve functies zijn ook nodig om impulsen te onderdrukken en om overwogen keuzes te maken. Ze zorgen dat we snel een ingezette activiteit alsnog kunnen stoppen en vervangen door een betere. Die impulscontrole is op het speelveld bepalend voor balverlies of sportief succes: ‘… nu niet overschieten … passeren … schijnbeweging … stick achter de bal: goal!’.

Daarnaast stellen de executieve functies de speler in staat om de intenties van de ander te begrijpen en daarop te anticiperen: ‘Mijn tegenstander gaat een schijnbeweging maken en dan linksom; met een sliding pak ik de bal dan over en sla hem richting Bas…’. Inzicht in andermans intenties moet je leren: thuis, op school en op het sportveld. Dat is lastig voor veel jeugdige hockeyers. Ze moeten bedenken: ‘Wat zou de coach ervan vinden?’ Of: ‘Hoe gaan ze hier eigenlijk met elkaar om?’ En: ‘Wat zou eigenlijk de reden zijn dat ik op de reservebank zit en niet mag meespelen?’ Daarop moet de coach gericht sturen maar ook emotionele feedback geven. Zo krijgt de jonge sporter ervaring met de complexe cognitieve vaardigheden, met impulsbeheersing en gedrag.

 

De executieve functies stellen de speler in staat om de intenties van de ander te begrijpen en daarop te anticiperen.

 

De overdenkingen van de wisselspeler. (foto: KNHB/Willem Vernes)

 

Zelfevaluatie door steun, sturing en inspiratie

De executieve functies berusten vooral op activiteit in de voorste delen van de hersenen. Deze zijn sterk verknoopt met andere hersendelen en zorgen via complexe netwerken voor integratie van activiteiten in veel gebieden dieper in het brein en gebieden op de hersenschors. Ze zorgen ervoor dat we kunnen plannen en vooruitdenken. Daardoor kunnen wij de consequenties van ons handelen overzien, we kunnen onze impulsen beheersen en prioriteiten stellen en invoelen hoe anderen ons gedrag zullen ervaren. Ons functioneren thuis en op school maar ook op het sportveld en in de muziekles wordt erdoor bepaald.

Centraal in de executieve functies staat de zelfevaluatie. Deze uiterst belangrijke functie helpt ons om te evalueren:
‘Wat was de bedoeling ook weer?’.
‘Hoe heb ik het gedaan?’.
‘Kan ik het nog verbeteren?’.
‘Hoe is het op anderen overgekomen?’.

De hersenen zijn dol op nieuwe prikkels. Ze willen continu worden uitgedaagd en nieuwe ervaringen opdoen. Die zijn namelijk belangrijk ‘voor gebruik later’. De hersenen gaan ervan uit dat ervaringen en kennis die je nu opdoet, over tien jaar wel eens relevant zouden kunnen zijn om ons op dat latere moment optimaal te kunnen aanpassen aan een veranderende omgeving. Dit proces van informatieverwerking en leren gaat het hele leven door. De jeugdige moet leren prioriteren tussen nieuwe prikkels waar het wél op moet reageren en andere die minder zinvol zijn. En de zelfevaluatie is een belangrijk hulpmiddel daarvoor.

 

De hersenen zijn dol op nieuwe prikkels.

 

Sociale omgeving

Voor dit keuze- en selectieproces en de omgang met nieuwe prikkels is de sociale omgeving heel belangrijk. Het kan vanaf de kindertijd nog wel tot in de volwassenheid duren voor?de complexe planningsfuncties en het vermogen om overwogen te beslissen goed zijn uitgerijpt. Dit is de reden dat veel slimme adolescenten soms zulke enorm domme dingen kunnen doen en risico’s gaan lopen ‘waarvan iedere volwassene toch weet dat je dat niet moet doen…!’.

Toch moeten kinderen en jeugdigen wel de kans krijgen ervaringen op te doen, zowel positieve als negatieve. Dat stelt hen in staat om als het ware ‘een eigen kennisbasis’ te vormen. Coaching en begeleiding door volwassenen (met name ouders) zijn daarin enorm belangrijk. Zij dienen steun, sturing en inspiratie te geven tot in de volwassenheid.
Voor de jeugdige teamsporter zijn vooral trainers en coaches nodig, maar ook ouders en leerkrachten. De feedback en inspiratie die zij geven helpen de jeugdige sporter om een andere aanpak te kiezen en meer open te staan voor alternatieven die efficiënter tot het doel zullen leiden.
Door het ontwikkelen van de executieve functies versterken ze de motivatie, de ‘drive’ om te presteren en om zichzelf te verbeteren. Zij helpen de sporter om beter te communiceren in het team en geven ook de emotionele support die nodig is voor de persoonlijke groei van de adolescent. Zo leert hij ook om te gaan met de frustraties die inherent zijn aan sport en spel: ook verliezen hoort er bij.

De executieve functies helpen de jonge sporter om zich naar zijn talenten te ontwikkelen. En de coach is de motor voor die talentontwikkeling omdat hij zich richt op de persoon van de sporter en niet alleen op diens bewegen en motorisch presteren.

 

Zo leert de sporter ook om te gaan met de frustraties die inherent zijn aan sport en spel: ook verliezen hoort er bij.

 

Als sporter leren omgaan met winnen en verliezen. (foto: Willem Vernes)

 

Slot

Dit is deel 2 van een drieluik over de neuropsychologische ontwikkeling van de jonge hockeyer.
De column is in aangepaste vorm verschenen op Sport Knowhow XL: Over de jonge teamsporter en diens neuropsychologische ontwikkeling (http://www.sportknowhowxl.nl/alleen-op-de-wereld/8763) en is mede gebaseerd op interviews die Mirelle van Rijbroek en Annemarie van der Eem (KNVB) met Jolles hielden en in 2013 in zes afleveringen in het blad de Voetbaltrainer zijn gepubliceerd.

In deel 1 wordt ingegaan op ontplooiing in meerdere dimensies.
In deel 3 wordt ingegaan op de executieve functies in relatie tot het gedrag van de jeugdsporter.

  • Hockeyvisie
Bekijk alle hockey visies

Deel deze pagina