Gediagnosticeerde spelers in je team; lastig?

Wat kan je als trainer/coach doen om te zorgen dat ook deze spelers goed functioneren in jouw team?

Als ik trainers of coaches vraag waarom ze zijn gaan coachen, dan krijg ik bijna altijd als eerste antwoord ‘Omdat het leuk is’. Bij doorvragen blijkt dat we het leuk vinden om met kinderen te werken en om onze hockeykennis over te brengen. En het grappige is dat het daarbij niet uit maakt of je alleen op zaterdag het team van je kind coacht of dat je fulltime met trainen en coachen bezig bent. Wanneer ik echter vraag wat minder leuk of moeilijker is aan training geven of coachen, dan blijkt dat velen van ons toch te maken hebben met kinderen die extra aandacht vragen. Ze hebben bijvoorbeeld extra aandacht nodig omdat ze:
– Moeite hebben om de aansluiting te vinden met hun teamgenoten.
– Meer dan gemiddeld moeite hebben met het omgaan met verlies of beslissingen van de scheidsrechter.
– Faalangstig zijn.
– Niet goed naar jou als trainer/coach luisteren.
In dit artikel bespreken we een deel theorie, maar vooral ook enkele praktijkvoorbeelden.

Het begrip ‘gediagnosticeerd’

Ten eerste even het begrip ‘gediagnosticeerd’ verduidelijken: als ouders hulp zoeken vanwege het gedrag van hun kind, dan kan het zijn dat er besloten wordt het kind te onderzoeken. Aan de hand van testen, observaties en interviews kan het zijn dat er dan een diagnose gesteld wordt. Deze is dan gebaseerd op de DSM-5, het handboek dat leidend is voor de klinische praktijk. Hierin staat beschreven aan welke criteria iemand moet voldoen om een bepaalde diagnose te ontvangen. Het komt echter ook vaak voor dat iemand wel aan meerdere criteria voldoet, maar niet voldoende om de diagnose te ontvangen. Zo kan iemand bijvoorbeeld wel snel afgeleid zijn en hyperactief, maar kan het zijn dat hij niet de diagnose ADHD heeft.

Om het niet te theoretisch te maken, wil ik in dit artikel niet het onderscheid maken tussen wel of niet gediagnosticeerd, maar wil ik het hebben over kinderen die om wat voor reden dan ook extra aandacht vragen. Ik wil het er vooral over hebben wat wij als trainer/coach kunnen doen, want dan zien we dat we vaak meer kunnen doen dan we denken, zonder dat het meteen ingewikkeld wordt.

 

We zien dat we vaak meer kunnen doen dan we denken, zonder dat het meteen ingewikkeld wordt.

 

Bedenk dat je als trainer/coach voor iedere speler veel kunt betekenen. (foto: KNHB/Koen Suyk)

 

Belang van contact met de ouders

En uit alles zal blijken dat je geen hulpverlener hoeft te zijn om deze spelers te kunnen trainen en coachen. Het gaat om begrip, geduld, duidelijkheid en goede communicatie met betrokkenen. In de meeste gevallen zal de speler dit gedrag niet alleen op het hockeyveld vertonen, maar ook thuis en/of op school. Zonde dus om het wiel weer helemaal opnieuw uit te vinden. Zorg dat je goed contact hebt met ouders en vraag hen om tips. Zij kennen hun kind het best en hebben mogelijk al tips van de leerkrachten en hulpverleners gehad die jou als trainer/coach kunnen helpen. Uiteindelijk willen zij graag dat hun kind lekker kan sporten en hebben zij er dus net als jij belang bij dat alles goed verloopt op de training en tijdens de wedstrijden. Bij de Benjamins hebben de trainers op zaterdagochtend meerdere kinderen die dromerig zijn en aangespoord moeten worden. Van één meisje vond de trainster dat ze dat wel heel erg had en ze vroeg mij wat ze kon doen. Ik vroeg of ze al een keer aan de ouders had gevraagd hoe het meisje thuis sprak over hockey en of ze het bijvoorbeeld leuk vond. Ook kon de trainster dan eventueel haar observaties delen en vragen of ouders deze herkenden. Dit bleek echter niet eens nodig, omdat de ouders meteen aangaven dat hun dochter al een paar weken minder energie heeft en daarvoor bij de huisarts loopt. Met deze informatie stond de trainster er vervolgens heel anders in en was het makkelijk om haar verwachtingen en aanpak aan te passen.
Maar ook andersom is het voor de ouders waardevol om te weten waar jij bij het trainen/coachen tegen aan loopt wanneer het hun kind betreft.

Zorg dat je goed contact hebt met ouders en vraag hen om tips.

Voor mij als trainer van zo’n jongetje maak ik steeds de afweging: hoeveel last heb ik ervan, hoeveel last hebben de andere spelers ervan en is de veiligheid van de andere spelers in het geding? Hoe graag ik ook wil zorgen dat ieder kind lekker kan sporten, ik ben van mening dat de veiligheid van anderen nooit in het geding mag zijn. Meestal liep deze jongen zelf al naar een hoek als hij boos was, maar op het moment dat hij zo boos was dat hij dreigde iemand anders te gaan slaan met zijn stick, heb ik hem meteen verwijderd van de groep en laten afkoelen. Hier heb ik ook naar hem toe een duidelijke grens getrokken in wat wel en niet kan in zijn boosheid. En hoewel bijna niemand van ons graag streng is, staat streng in mijn ogen synoniem voor duidelijk zijn. Het gevolg was namelijk dat hij het daarna niet meer gedaan heeft. Ook vertelde hij me de week nadat zijn moeder was geweest dat ze samen gaan kijken hoe hij minder snel boos kan worden. Hij leek er zelfs blij mee. Want natuurlijk heeft hij zelf ook last van dit gedrag en wil hij het anders!! Ik denk dat we dat soms vergeten; een kind is niet expres vervelend. En ik voelde een soort trots, want het was gelukt om deze jongen het gevoel te geven dat ook hij welkom was.

Een kind is niet expres vervelend.

 

Duidelijkheid

Voor kinderen die extra aandacht nodig hebben, is het erg belangrijk om duidelijk te zijn. En dan het liefst nog kort ook, want meestal zijn ze alweer snel afgeleid. En juist als jij hele verhalen kwijt wilt en zij snel afgeleid zijn, gaat het vaak mis.
Maar ja, wat is duidelijkheid? Vaak denken we dat we duidelijk zijn, maar als spelers niet goed luisteren, kan het heel goed zijn om eens scherp naar onze eigen uitleg te kijken. Vertel je de spelers ‘gewoon’ bij een pylon te gaan staan, dan kan je ze niet kwalijk nemen dat ze bij een andere pylon gaan staan dan jij in gedachten hebt. Werk je met verschillende kleuren pylonen en je vertelt ze bij de blauwe pylon op de 23-meterlijn te gaan staan, dan scheelt dat vaak al een hoop ruis of een tweede keer uitleg. Waarbij ik er ook altijd aan toevoeg dat ik mijn eigen team van allemaal hoogopgeleide vrouwen train, maar dat ook daar de helft na de mondelinge uitleg geen idee heeft wat we gaan doen. Besef dat iedereen anders leert en werk volgens het bekende plaatje-praatje-daadje (Show & Go) model.
Zelf kreeg ik mijn lesje duidelijkheid toen ik op een basisschool een hockeyles gaf en ik na afloop de leerlingen vroeg de spullen op te ruimen. Ze legden alles op een grote stapel die ik snel moest sorteren voordat de volgende groep kwam. Na het tweede lesuur bemoeide de gymleraar zich met het opruimen: ‘Okay, zo meteen leggen jullie de sticks daar bij die bak, de ballen leg je in deze bak en de hesjes leg je op de kast’. Tja, daar waren dus ineens drie keurig gesorteerde stapels….!!

Voor kinderen die extra aandacht nodig hebben, is het erg belangrijk om duidelijk te zijn.

 

Wees als trainer/coach duidelijk naar je spelers. (foto: KNHB/Koen Suyk)

 

Eén-op-één-aandacht

Ik ben groot voorstander van één-op één-aandacht. Vaak krijg ik dan meteen de reactie dat daar geen tijd voor is als je een heel team traint of coacht. Voor een deel kan je dit ondervangen omdat we steeds meer werken met assistenten, ook bij de lagere jeugdteams, waar we jongere trainers de kans willen bieden om ervaring op te doen.
Maar ook als je geen assistent hebt, kan je heel goed één-op één-aandacht geven. Het zit hem namelijk in even dat praatje als iemand aankomt, bijvoorbeeld over hoe zijn dag op school was of dat hij zin heeft in de wedstrijd. Eén-op-één-aandacht geef je bijvoorbeeld ook door iemand feedback te geven als hij bij een oefening op goal weer terugloopt naar het startpunt. Als je dan jouw feedback geeft, dan staat de speler er waarschijnlijk veel meer voor open en voelt hij zich ook aangesproken, want het is echt op hem gericht. Tegelijkertijd is het voor iemand vaak prettiger om negatieve feedback één-op één te ontvangen dan te midden van zijn hele team.
Op deze manier maak je dat een speler zich bij jou prettig en veilig voelt. Als je dan op- of aanmerkingen hebt op zijn gedrag, dan zal hij eerder denken dat je het goed bedoelt en naar je willen luisteren.

Voorbeeld van speler met ADHD

Zo trainde ik jaren geleden een Jongens D-team. Het was een zeer gemengd team qua leeftijd, spelniveau en gedrag. Daan was een jongen van 11 jaar waarvan moeder mij al had verteld dat hij ADHD had. Onder schooltijd slikte hij medicijnen die hem hielpen met zijn concentratie. Omdat de medicijnen ook enkele nadelige effecten hadden, slikte hij ze na schooltijd niet. Daan was inderdaad drukker, had moeite met de uitleg, liet snel zijn onvrede merken, had moeite te luisteren naar mijn correcties en werd snel boos. Bedenk goed dat niet iedere speler met ADHD hetzelfde reageert! Maar goed, dit was Daan. Of nee, eigenlijk niet. Daan was ook altijd op tijd, enthousiast, vrolijk, behulpzaam en grappig. Soms zien we deze kant niet meer, omdat de negatieve kant te veel overheerst. Zorg dan dat je zelf weer even bewust op zoek gaat naar die positieve kanten. Het scheelt een hoop frustratie, want dat riep zijn gedrag soms zeker bij me op. Een keer halverwege de training wist ik het echt even niet meer. Ik had al tig keer zijn naam genoemd en geprobeerd hem te corrigeren, maar zonder succes. De volgende oefening had ik al uitgezet, dus tijdens het ballen rapen kon ik mooi even met hem mee lopen. Ik vroeg hem hoe hij vond dat het ging. Geïrriteerd antwoordde hij me dat het niet goed ging. Ik realiseerde me dat hij dit soort gesprekjes al vaak op school moet hebben gehad. Ik vertelde hem dat we halverwege de training waren en vroeg hem hoe ik hem kon helpen om te zorgen dat de tweede helft van de training beter ging. Dat wist hij ook niet, maar zijn hele houding veranderde; de weerstand verdween en ik had contact met hem. We spraken af dat als ik zijn naam noemde of even mijn hand op zijn schouder legde, ik niet boos op hem was, maar hem op dat moment wilde helpen. Ja, dat wilde hij wel. Ineens waren we samen in plaats van dat hij het gevoel had dat iedereen tegen hem was.

Zorg dat je zelf weer even bewust op zoek gaat naar die positieve kanten van de speler.

 

Enthousiasme, daadkracht, plezier, energie……(foto: KNHB/Willem Vernes)

 

Autisme

Autisme is een stoornis in de informatieverwerking van de hersenen. Mensen met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) kunnen minder goed contact maken met anderen, hebben moeite met het communiceren, hebben beperkte interesses en moeite met veranderingen. Ook kunnen iemands bewegingen soms wat houterig zijn (bron: GGZ Friesland).
Dit is een definitie van autisme. Nu zijn er echter ook veel variaties en verschillen in gradaties, vandaar dat er gesproken wordt over een Autisme Spectrum Stoornis. Mensen kunnen in meer of mindere mate last hebben van de kenmerken. Veel voorkomend zijn in ieder geval het hebben van beperkingen in de interactie met anderen, moeite hebben om zich te verplaatsen in een ander (en daarmee de ander te begrijpen) en moeite met de informatieverwerking zoals overgevoeligheid voor prikkels, moeite met het verwerken van non-verbale informatie en het moeite hebben met verandering.
Ook voor kinderen met ASS is het erg prettig als je duidelijk bent als trainer/coach, de speler soms nog even extra uitleg geeft en dat je dit liever één-op één doet dan in de groep. Iets wat voor ons soms moeilijker te begrijpen is, is dat contact maken met een speler met ASS echt lastiger is. Door gebrek aan abstract taalbegrip en humor (ze nemen veel letterlijk) is het vaak moeilijker communiceren. Ik ben van mening dat we een speler met ASS vooral helpen door daar begrip voor te hebben. We zijn niet allemaal hetzelfde en niet iedereen heeft eenzelfde behoefte. MAAR dat betekent niet dat een kind met ASS het niet leuk vindt in jouw team. Zorg voor duidelijkheid en veiligheid en geef daarbinnen de speler ruimte. En met veiligheid bedoel ik dat de speler kan zijn wie hij is, zonder vervelende opmerkingen van teamgenoten. Kinderen hebben al snel door dat iemand anders is. Dan is er in een teamsport niks mooiers dan zorgen dat diegene ook een plek in dat team mag hebben. Aan de andere kant is het onze taak om te zorgen dat het gedrag van de speler met ASS de veiligheid van zijn teamgenoten niet in gevaar brengt. Door hun beperkingen kunnen ze soms sneller boos of overprikkeld raken. Bespreek met het kind en ouders wat je dan doet. Zo heb ik zelf een jongen van 8 jaar getraind waarbij ik met de ouders had afgesproken dat het fijn was als ze aan het hek stonden bij de training en ik hem even naar hen kon sturen als het even niet meer ging. Een paar minuten later kwam hij dan weer rustig meedoen. Als ouders er niet altijd bij kunnen zijn, kan je bijvoorbeeld een andere time-out plek afspreken.

 

Met veiligheid bedoel ik dat de speler kan zijn wie hij is, zonder vervelende opmerkingen van teamgenoten.

 

Het bedanken van de scheidsrechter die de veiligheid in alle opzichten heeft gewaarborgd. (foto: KNHB/Willem Vernes)

 

Faalangst

Ik geef veel trainingen in het onderwijs voor leerlingen die last hebben van faalangst. Soms is het onderzocht, maar vaak is het ook zonder onderzoek al duidelijk dat een kind het zo graag goed wil doen, dat hij er last van heeft. De angst om te falen werkt averechts en maakt dat iemand erg onzeker wordt en vaak veel gaat piekeren. Als we dat vertalen naar hockey kan het zijn dat iemand zich meer dan gemiddeld bewust wordt van zijn hockeykwaliteiten en daardoor niet meer vrij kan spelen. Soms zo erg zelfs dat iemand situaties gaat vermijden, zoals bijvoorbeeld zich ziek melden voor een belangrijke wedstrijd of teamuitje (op school is dat dus bij een toets of presentatie) of soms zelfs stopt met hockeyen. Vaak hebben ze meer dan gemiddeld moeite met verlies of, als het überhaupt al niet gaat, er een tegengoal valt, een kans gemist wordt of een scheidsrechter een beslissing in hun nadeel neemt.
Soms kan dat gedrag irritatie oproepen omdat het te fanatiek overkomt of omdat je niet goed weet wat je met deze onzekerheid aan moet. In de psychologie werken we met het G-schema :
Gebeurtenis-Gedachten-Gevoelens-Gedrag-Gevolgen.
Het schema komt er op neer dat mensen met faalangst vaak irreële gedachten hebben. Voorbeelden hiervan zijn: ‘Ik kan het niet’, ‘Het lukt me toch niet’, maar ook verwachtingen zoals ‘Het moet goed gaan’, soms nog met toevoegingen als ‘Het moet goed gaan, want anders …..’.

 

Als we faalangst vertalen naar hockey kan het zijn dat iemand zich meer dan gemiddeld bewust wordt van zijn hockeykwaliteiten en daardoor niet meer vrij kan spelen.

 

Herkennen van faalangst

Maar goed, het begint met het herkennen van faalangst. Vaak kan dit door (te) veel fanatisme of juist wat meer teruggetrokken zijn. Onzekerheid is soms ook moeilijk te herkennen omdat sommigen zichzelf overschreeuwen. Maar met een beetje kritische blik prik je daar snel door heen. Ook hier geldt weer die één-op één-aandacht en het accepteren van elkaar. In een team geldt sowieso dat niet iedereen even goed is, maar dat je elkaar toch nodig hebt. Het is belangrijk dat wij als coach die boodschap meegeven. En dat geldt niet alleen voor breedteteams, maar ook selectieteams. Het is onze taak dat ook iemand die in een selectieteam zit en daarin soms minder vaak speelt, zich prettig voelt in het team. Natuurlijk willen we graag kampioen worden, maar zoals ik al begon, zijn de meesten van ons trainer of coach geworden omdat we het leuk vinden om met kinderen te werken en onze kennis over te dragen. Onnodig om te zeggen dat dit nog wel eens uit het oog wordt verloren…
Daarnaast zouden we volgens mij niet winnen als we 11 heel handige spitsen in een team hebben. Het leuke aan een sport als hockey vind ik dat de één meer technisch is, de ander meer tactisch en een derde misschien weer heel goed taakgericht kan spelen. Daarmee heeft iedereen een waarde voor het team. Benoem als trainer en coach die verschillende aspecten en rollen en maak iedere speler bewust van zijn kwaliteiten.

 

In een team geldt sowieso dat niet iedereen even goed is, maar dat je elkaar toch nodig hebt.

Je hebt elkaar nodig en dat maakt spelen in een team zo leuk. (foto: KNHB/Koen Suyk)

 

Tot slot

Belangrijk is ook dat je iedereen feedback en aanwijzingen geeft op zijn niveau. Bedenk hoeveel aanwijzingen je kan geven en dat een training zich daar vaak beter voor leent dan een wedstrijd. Als een speler er na een wissel bijvoorbeeld weer in gaat en je merkt dat hij te veel piekert, vertel hem dan juist om lekker te spelen en geef hem zo wat extra vertrouwen.
Focussen op winnen is sowieso onmogelijk, dus focus op de factoren die we wèl in de hand hebben zoals goed ons best doen en alle technische en tactische aspecten.

En als je het echt leuk vindt, kan je in de gesprekjes met een speler wel eens doorvragen. Zeker als er iets is gebeurd zoals: een grote kans gemist, weer verloren of als je merkt dat de speler de laatste tijd ander gedrag vertoont. Vraag eens hoe het gaat en benoem het als je denkt te zien dat de speler zich ander gedraagt. Vraag of hij dat herkent en hoe dat komt. En ook hier weer de vraag hoe jij die speler daarbij kan helpen.

 

Focus op de factoren die we wèl in de hand hebben zoals goed ons best doen en alle technische en tactische aspecten.

 

Verdere informatie

– Autisme Spectrum Stoornis: www.autisme.nl/.
– DSM-5: www.dsm-5-nl.org/.
– Geurtz, J. 2013 Verslaafd aan denken. Uitgeverij AMBO.ISBN-9789026326608.
– Schuijers, R. 2010 Mentale training in de sport. Springer Media. ISBN-9789035226968.
– Verhulst, J. 2013 RET Jezelf. Uitgeverij Pearson Assessment and Information. ISBN-9789026522536.
– van Essen, T. en Schouwenburg. H.C. 2015 Overwin je faalangst. Uitgeverij Lannoo. ISBN- 9789020980462.

  • Hockeyvisie
Bekijk alle hockey visies

Deel deze pagina