Fit 2 Play – Een fysiologische kijk op het hockeyspel

KNHB/Koen Suyk

Doorgaans ligt bij het hockeyspel de aandacht op het zich bekwamen in technische vaardigheden en op het trainen van tactiek-afspraken. In de trainersopleidingen stond jaren het aanleren van techniek en het toepassen daarvan binnen een tactische context centraal. Pas later kwamen mentale inzichten in beeld en werd er steeds meer aandacht geschonken aan conditionele voorwaarden. Veelal wordt de conditietraining als een los onderdeel gezien en niet zelden in aparte ‘conditietrainingen’ verwerkt. Maar is dat wel zo logisch? Is het conditionele aspect niet méér dan dat? En dient dit dan geïntegreerd en als uitgangspunt gesteld te worden binnen een reguliere training om aldus fit aan een wedstrijd te kunnen starten? Hierover sprak Hockeyvisie met Rick Cost (fysiotherapeut, inspanningsfysioloog en bewegingswetenschapper).

Rondjes lopen
Tijdens de sportverkiezing van het jaar 2016 stal Frank Rijkaard de show met een memorabele toespraak als eerbetoon aan de in dat jaar overleden legende Johan Cruijff. Hij schetste het beeld hoe zij aan het seizoen begonnen met een conditietraining in het Amsterdamse Bos. In de volksmond wordt de centrale heuvel ook wel de AJAX-heuvel genoemd waar menig conditietrainer de spelers van Ajax onder handen heeft genomen. En niet alleen de voetballers waren daar te vinden. In de jaren ‘90 hebben diverse selecties van onder andere Hockeyclub Amsterdam daar veel rondjes gelopen om aan hun uithoudingsvermogen te werken.

Zelf ben ik (LB) opgevoed met de gewoonte dat de eerste trainingen de zweep er over moet. Hoe harder, hoe beter. De spelers dienen de dagen daarna spierpijn te hebben. Pas dan hebben ze goede arbeid verricht. Hoe meer meters stond gelijk aan hoe beter de conditie. Op scholen werd met regelmaat van de klok de Coopertest afgenomen: 12 minuten lopen en dan meten hoeveel men aan het einde heeft gelopen. Hoe meer kilometers hoe beter.

KNHB/Koen Suyk

Nieuwe inzichten
Midden jaren ‘90 is inspanningsfysioloog Jos Geijsel een nieuwe weg ingeslagen. In plaats van monotoon rondjes lopen is hij meer naar de functionaliteit van de fysieke aspecten gaan kijken. Naast het uithoudingsvermogen werd meer het snel herstellen van een inspanning benaderd en werd er gekeken naar trainingsvormen die meer aansloten bij een spelsport waar de sporter meer intervallen loopt dan continu dezelfde snelheid (zoals een hardloper). Ajax beleefde in die tijd zijn revival onder leiding van Louis van Gaal met in 1995 het winnen van de Europa Cup 1 (voorloper Champions League) als wellicht de kroon op dit werk van Geijsel. Daarna zijn de trainingsmethoden van Geijsel onder andere binnen de KNHB geïntroduceerd. Deze inzichten zijn tot de dag van vandaag voor veel clubs een uitgangspunt. Zo kennen we bijvoorbeeld de shuttle run testen die ook op scholen gemeengoed zijn geworden.

Train the Game

Cost: “Tijdens mijn periode bij het Nederlands Heren team zijn we nog eens kritisch gaan kijken naar onze fysieke trainingen. We zochten uit wat de inspanningen van een speler op het veld zijn. We kwamen tot de conclusie dat een speler: – gemiddeld 1–2,5 minuut aan de bal is – ongeveer 7 km (bij de dames) en 9 km (bij de heren) beweegt – en 70 minuten (of 60 minuten op internationale toernooien) een sub maximale inspanning verricht (waarbij hij tussen de 85% en 92% van zijn maximale hartslag zit. Dat noemen we wedstrijd intensiteit).
Let op: een maximale hartslag staat niet gelijk aan een maximale snelheid! De versnellingen die een speler maakt zijn gemiddeld 20-30 meter. Hij maakt meestal 3 sprintjes per keer kort achter elkaar en heeft dan weer een ‘periode’ rust. Dat betekent dat een speler in staat moet zijn om herhaaldelijk dezelfde sprint te kunnen maken zonder verval van snelheid. Ons credo werd: ‘Train the game’ (train zoals je speelt).”

KNHB/Koen Suyk

We kwamen tot de conclusie dat een speler gemiddeld 1–2,5 minuut aan de bal is

Rick Cost

Het doel van Train the Game?
Wat houdt Train the Game dan precies in? Ik (LB) had ooit eens een discussie met een speler die de kantjes er vanaf liep. Toen ik hem daar op aansprak zei hij: “Maak je geen zorgen, zaterdag zal ik goed spelen.” Mijn reactie was: “Hoe kan je op zaterdag wel die inspanning verrichten als je het niet op de training doet? Je lichaam zal adapteren en op zaterdag de gewenning van de training overnemen. Dus doe nu maar je best, want zoals je traint, zo speel je.” Mijn vraag was vervolgens wel: “Wat verwacht ik nu van mijn speler? Welke inspanning is dan gewenst?”

Later heb ik getracht dit beter vorm te geven. Toen ik op een gegeven moment Jongens C1 van Amsterdam trainde, hadden we de doelstelling om elke week beter te willen zijn dan de voorgaande week om zo ver mogelijk te komen in de competitie. Een deel van dit team was het jaar daarvoor al landskampioen geworden en wilde heel graag het kampioenschap prolongeren. We maakten een periodeplan om op het eventuele landskampioenschap niet vermoeid te raken en het tempo van de wedstrijd te kunnen bepalen. Dit werd concreet gemaakt door elke wedstrijd op zo’n hoog tempo te spelen dat de tegenstander ons uiteindelijk niet meer kon bijbenen zodat we dan in de laatste twintig minuten van de wedstrijd het verschil konden maken.

“Dit is een mooi voorbeeld”, aldus Cost. “Maar nu begint het. Welk plan maak je vervolgens als trainer om dit doel te bereiken? Hoe ga je de trainingen technisch, tactisch, mentaal, maar ook fysiek inrichten? Welke belasting in welke omvang doe je dan per training? Kortom, definieer het doel en stem je trainingen daar op af. Zo krijgt een training waarde!”

Er dient een doel te zijn waar je naar toe traint

KNHB/Koen Suyk

Trainen is meer dan bezigheidstherapie
Na de Olympische Spelen in Brazilië is Cost aangesteld bij de Feyenoord Academy. Hij heeft daar de opdracht gekregen om onder andere de trainers te helpen bij het opzetten van optimale periodeplannen om de fysieke conditie goed te kunnen trainen. Cost: “Om de juiste plannen te kunnen maken, is het van belang de doelen helder te definiëren. Feyenoord wil beweeglijke spelers die technisch vaardig zijn, snel zijn, en een goed inzicht in het spel hebben. Het DNA van Feyenoord is nog niet uitgekristalliseerd. Daar zijn we nu intensief mee bezig. Persoonlijk vind ik het belangrijk om een jeugdspeler als volwaardige speler op te leiden. Deze twee doelen betekenen dat de grondmotorische eigenschappen (coördinatie, snelheid, mobiliteit/lenigheid, (snel)kracht en uithoudingsvermogen) in balans moeten zijn. Met andere woorden, deze elementen dienen als een puzzel in elkaar te passen. Dan heb je een stabiele speler (= een speler met een stabiel beweegprofiel). Dat betekent dat al deze onderdelen verspreid over de periodeplannen en in balans verwerkt dienen te worden. Bij Feyenoord zie ik er op toe dat de trainers van de jeugdopleiding deze eigenschappen in een goede balans aan bod laten komen.”

Hij vervolgt: “Tevens geloof ik er in om de trainingen zo efficiënt mogelijk te maken. Dus ik voorkom saaie conditietrainingen. Ik ga met de trainers binnen de reguliere training op zoek naar oefenvormen waarin deze grondmotorische elementen terug komen. Een voetbaltraining is meer dan tegen een balletje trappen of een oefening uitvoeren! Met andere woorden: hoe ga je zo trainen dat je wel tegen de vermoeidheid aanzit, maar niet in de vermoeidheid komt (dus maximale reproduceerbaarheid). Een praktijkvoorbeeld: een spitsentraining waarbij het aantal herhalingen van het schieten op doel geperiodiseerd is, de duur van de oefening past binnen het idee dat vermoeidheid mag optreden maar er geen verlies van coördinatie mag ontstaan en waarbij het voetenwerk is geïntegreerd door een loopvorm voorafgaand aan de scoringsactie.”

Persoonlijk vind ik het belangrijk om een jeugdspeler als volwaardige speler op te leiden

Rick Cost

Conditionele voorwaarden voor een wedstrijd
Om een hockeywedstrijd succesvol te spelen heb je dus twee soorten conditie nodig. Allereerst is het van belang dat je een volledige wedstrijd moet kunnen uitspelen. Dus in totaal maximaal 70 minuten, zonder het optreden van significante vermoeidheid. Met andere woorden, je moet als speler in een wedstrijd continu betrokken kunnen zijn bij het spel (aan de bal, aansluiten, vrijlopen, tackle back spelen, et cetera). Dit noemen we het algemene uithoudingsvermogen (het specifieke hockeyvermogen of hockeyconditie).

Daarnaast is het van belang dat je het ritme van de wedstrijd kunt bepalen (temporiseren). Want het team dat het tempo in de wedstrijd kan dicteren is in negen van de tien gevallen de bovenliggende partij. Dat betekent dat de spelers in staat moeten zijn deze tempowisselingen bij te benen en van elke inspanning zó snel moeten kunnen herstellen dat zij de volgende versnelling weer kunnen spelen zonder afgetroefd te worden door de tegenstander. Naast de algemene conditie dient er gewerkt te worden aan de conditie om zo snel mogelijk weer te kunnen herstellen voor een volgende submaximale inspanning. Een speler met een goede herstelconditie kan er na een submaximale inspanning in 90 seconden weer 40 slagen ‘afslaan’. Dus als hij een submaximale inspanning heeft gedaan met een hartslag van 160-170 slagen, dan zit hij na ongeveer anderhalve minuut op een gemiddelde van 110-120 slagen.

Hockey is simpel: je bent ‘in’ of ‘out’ the game

Cost: “Op het allerhoogste niveau bij hockey speelt elke speler 50 tot 55 minuten in ‘the Game Zone’. Dat houdt in dat de speler actief betrokken is bij het spel (bij het Nederlands elftal en in de hoofdklasse is dit gelijk aan de speeltijd). Dan heeft een speler (vanaf 13 jaar) een hartfrequentie van 85 tot 92% van zijn maximale hartslag (HFmax). Dit kunnen we staven aan diverse gepubliceerde onderzoeken (zie onder Bronnen-1) en eigen empirische bevindingen. Om energiesystemen te kunnen trainen wordt er in de sportwereld (en vooral in de fitness wereld) vaak via het systeem van de Trimpfasen getraind.”

KNHB/Koen Suyk

Trimpfase systeem is achterhaald
Het Trimpfase systeem kenmerkt zich door het scheiden van de energiesystemen (zie onder Bronnen-2). Over het algemeen zegt deze leer dat een persoon de volgende energiesystemen traint (dit zijn grove richtlijnen, het gaat vooral om een percentage van de HFmax; elke persoon heeft een andere absolute hartslag die de grens aangeeft, het percentage blijft echter gelijk):

  • bij een hartslag tot aan 120: vetverbranding
  • bij een hartslag tussen 120 en 150/160: glucose verbranding (anaeroob lactisch met glucose als verbinder)
  • bij een hartslag van 160+: anaeroob a-lactisch (met creatine fosfaat verbinding)

Vanuit deze theorie worden de spelers opgedragen om te trainen in de zones die corresponderen met het doel. Maar dit systeem gaat uit van gemiddelde scores. We denken niet meer in ‘rigide’ zones, maar in aanpassing aan de situatie en het beweegprofiel (voor hockey is dat anders dan voor voetbal).

Cost: “We zijn er inmiddels achter dat deze gedachte om twee redenen is achterhaald. Ten eerste heeft iedere speler bij verschillende leeftijden een andere HFmax. Daarnaast hebben we ontdekt dat het lichaam niet werkt met gescheiden energiesystemen maar dat deze systemen door elkaar lopen. Daarom prefereer ik een functionele benadering. Daarbij gaan we uit van een submaximale trainingszone (85 tot 92% van HFmax) waarin we spelers een bepaalde periode laten trainen. Zo leert het lichaam zich optimaal te adapteren en gewend te raken deze inspanning te verrichten zonder significant verval van de inspanning.”

Het is belangrijk dat het lichaam zich adapteert aan de inspanning

Periodisering
Om het lichaam optimaal in de submaximale hartslagzone te trainen, is het van belang te weten hoeveel minuten een speler in deze zone per wedstrijd speelt. Cost: “Bij het nationale team speelt men rond de 50-55 minuten per wedstrijd. Ik heb helaas geen gegevens voor clubteams van de overgangsklasse en lager. In de hoofdklasse is het aantal speelminuten afhankelijk van de gekozen wisselstrategie. Steeds meer clubs kiezen er voor om meer door te wisselen, bijvoorbeeld volgens een wisselschema, om de vermoeidheid van spelers te controleren en meer vermogen te kunnen blijven leveren op het veld. Dit kan een coach uitzoeken door een paar spelers een aantal wedstrijden te voorzien van een hartslagband. Als stelregel kun je aanhouden dat je als clubspeler, die twee tot drie keer per week traint, tussen de 20 en 30 minuten van een training van 90 minuten op dit (wedstrijd) niveau traint. Deze ondergrens van 85 – 92% van de HFmax is een wetenschappelijke uitkomst om de wedstrijd zo goed mogelijk te simuleren en dus te kunnen adapteren naar het vermogen dat gevraagd wordt tijdens de wedstrijd. En belangrijker: om het vermogen gedurende de tijd dat een speler in het veld staat te behouden.”

Belangrijk is dat je als coach als eerste bepaalt wat het gewenste aantal speelminuten per speler per wedstrijd zijn. Kopieer niet klakkeloos de logica van het Nederlands elftal, maar kijk wat het beste bij jouw groep past. Naast het niveauverschil is het opbouwen van een conditie voor een jaarlijkse competitie anders dan voor een toernooi. Daarnaast dien je te bepalen in hoeveel tijd je deze gewenste aantal speelminuten wilt bereiken.

Cost voegt hier aan toe: “Let wel, je kunt maar 5 tot 10% per week in omvang (lees tijd) groeien. Bij toename van meer dan 10% per week is je lichaam niet in staat om te adapteren aan de extra inspanning. Daardoor ontstaat eerder een afname van de belastbaarheid èn neemt de kans op overbelasting navenant toe. Dus voor je het weet heb je het paard achter de wagen gespannen en lopen de prestaties terug. Het aantal trainingen per week heeft geen invloed op deze vuistregel mits de regelmaat wekelijks hetzelfde is. Dus ga zeker niet in een vakantieperiode meer trainen! Ook hier neemt de kans op extra en blessures toe. Dus na de vakantie de spelers even laten voelen dat ze weer aan de bak moeten en dat ze de volgende dag flink spierpijn moeten hebben, is echt van de vorige eeuw. Mijn boodschap is: bouw gedoseerd op. Liever te langzaam opbouwen dan te snel afbreken!”

Effectieve training
Als we effectief willen trainen, wat zijn effectieve trainingen dan precies? Cost antwoordt: “Ik versta hieronder dat de inspanning tijdens een training iets oplevert. Zoals eerder gezegd, een training is geen speelkwartier, hoe leuk of nuttig dat ook kan zijn. Als je de waarden van 50-55 minuten in een wedstrijd wilt halen, dan moet je goed nadenken hoe je een training opbouwt. Je kan dan misschien denken: om die waarden te halen ga ik de training langer maken, maar zo makkelijk gaat dat trucje niet op! Weet dat de spanningsboog na ongeveer 90 minuten significant wegzakt, met alle gevolgen van dien. Doordat de focus dan minder wordt, worden meer fouten gemaakt. Dit kan blessures tot gevolg hebben. Ook is de kans dat de hersteltijd dan veelal langer is dan 48 uur (let op: dit hangt wel af van de mate van intensiteit tijdens de training – hoe intensiever hoe meer hersteltijd). Daardoor wordt het eigenlijk onmogelijk om twee effectieve trainingen, met een rustpauze van 1 dag, te realiseren als je qua intensiteit over de grens gaat. Wees je daar bewust van. Daag jezelf als trainer uit om de beschikbare tijd optimaal te benutten. Dan win je al heel veel!”

Van elke training moet je beter worden!

Ja, ik (red.: LB) kan hem volgen. Veel trainers zoeken het in extra trainingstijd om de gewenste arbeid te bereiken in plaats van de intensiteit van de training te optimaliseren. Gemiddeld ervaar ik bij observaties op clubs in het land dat in trainingen spelers ongeveer 6 minuten per uur de gewenste trainingszone halen. Daar valt nog veel te winnen! Los van de trainingsinhoud kan dat al door de wachttijd in een training te verkorten, de uitlegtijd te minimaliseren (Show & Go-principe toepassen), het aantal spelers per oefening zo klein mogelijk te houden, de tijd tussen de oefeningen (transfertijd) te verkleinen, et cetera. Een goede voorbereiding van de training is zomaar het halve werk.

Cost vult dit nog aan: “Maar dan wel met een goede arbeid-rust verhouding! Voor de lezer voeg ik een schema bij met een aantal standaardtijden (figuur 3). Ook hier, lees dit als een richtlijn! Om dergelijke aanpakken effectief te laten zijn, adviseer ik de lezer je licht op te steken bij een inspanningsfysioloog.” Denk ook eens aan het volgende voorbeeld: als je op dag 1 een krachttraining doet met gewicht X en je haalt daarbij bijvoorbeeld 3x 12 herhalingen en op dag 2 krijg je datzelfde gewicht bijvoorbeeld maar 1x 12, 1x 10 en 1x 8 herhalingen omhoog, dan betekent dat dat je spieren nog onvoldoende hersteld zijn. Je bent dan wel aan het trainen, maar je boekt dan geen vooruitgang!

Cost vervolgt: “Mijn advies zou zijn: zorg voor een warming-up waarin de spelers ‘ready to train’ zijn. Maar al te vaak zie ik een warming-up die geen inhoud heeft: even een rondje om het veld, wat rekken aan het hek en wat overspelen. Op deze manier is je lichaam niet klaar voor submaximale inspanningen (het gewenste hartslagniveau wordt zo niet gehaald) met alle gevolgen van dien. Daarom adviseer ik om na het warmlopen een scherpe balbezit van 4 minuten in te bouwen.”

Maar wat is dan ‘een scherpe balbezit?’. Hoe kun je als trainer dat meten als je niet in het bezit bent van een aantal hartslagbanden? Daar zijn signalen voor te herkennen (zie verderop ‘Herkennen van een goede warming-up’). Een alternatief is om na enkele versnellingslopen een aantal sprintjes te maken tussen achterlijn en 23 meter-lijn, bij voorkeur met bal en stick. Een mogelijkheid is bijvoorbeeld: een blokje van 5 sprints x 23 meter in 30 sec. en dat 3 keer herhalen. Dan kun je het aantal uitbreiden naar 6 sprints x 23 meter en de tijd verlengen naar 35 sec. met 30 sec. rust. Met het uiteindelijke doel 6 sprints x 23 meter in 30 sec. met 30 sec. rust. Let op: dit zijn richttijden! Pas het een en ander op het niveau van jouw team aan!

Cost: “Zelf kies ik voor de partijvorm, maar ik begrijp dat deze vorm een geoefend oog van de trainer vraagt. Dus de sprintjes kunnen een alternatief zijn. Maar zorg er voor dat dit door de spelers niet als een straf gezien wordt. Je kunt ook een serie koppelen aan de partijvorm als je ziet dat er onvoldoende scherp getraind is. Zo zit je al snel op 5-7 minuten in de gewenste submaximale trainingszone. Plan 2 tot 3 oefeningen waarbij de spelers de focus hebben op de technieken en tactieken en speel aan het einde een eindspel van 15 tot 20 minuten met als voorwaarde dat elke speler actief betrokken is bij het spel. Als dat je lukt, dan ben je heel goed op weg, ongeacht het niveau van het team!”

Een goede voorbereiding van de training is zomaar het halve werk

KNHB/Koen Suyk

Warming-up als opmaat voor de wedstrijd
Maar een goede training is meer dan enkele oefeningen en een eindspel. Ook de warming-up kan heel bepalend zijn voor de prestaties tijdens de wedstrijd. Wil je als team het ritme van de wedstrijd bepalen, dan is het van belang dat je er vanaf de eerste minuut staat. Anders geef je het initiatief uit handen aan de tegenpartij. En probeer dit dan nog maar eens terug te halen. Cost: “Ik hoor coaches wel eens zeggen: ‘Mijn team moet in de wedstrijd groeien. Dat komt niet door de wedstrijd op zich, maar door de voorbereiding.’ We leren toch ook om niet in de zon te gaan liggen vooraf aan een wedstrijd of in de pauze? Want daar word je loom van. Zo kan je je met een goede warming-up startklaar maken voor de wedstrijd. Realiseer je dat alle systemen van het lichaam actief moeten zijn. Ik noem dat ‘ready to burn’. Jouw enzymen moeten er klaar voor zijn om te verbranden. Je lichaam moet niet verrast worden om te sprinten. Dus moet je alles van tevoren activeren.”

Net als in de reguliere training is het van belang dat de spelers tijdens de warming-up de submaximale hartslag bereiken (85-92% van de HFmax). Even een balletje overslaan en wat heen en weer dribbelen is dus niet voldoende om het lichaam ‘ready to go’ te maken. Ook hier geldt dat een lange warming-up niet vanzelf een goede warming-up is. Lukt het je als coach om de juiste waardes te bereiken? Dat is de hamvraag. Laat de spelers eerst wat inlopen en eindig dit blok met een aantal versnellingen. Daardoor gaat de hartslag naar submaximaal. Als je daarna balbezit speelt, zorg dan voor goede veldverhoudingen. Vaak zijn de afstanden te klein. Daardoor staan de spelers teveel stil, waardoor de hartslag weer naar de ruststand gaat. “Houdt rekening bij een 4 tegen 4 of 5 tegen 5 met 40-60m2 speelruimte per speler. Dus bij een 5 tegen 5 is het speelveld tussen de 400 en 600m2. En voorkom dat er tussen einde warming-up en start wedstrijd meer dan 10 minuten zit. Want dan keert je lichaam weer terug naar de ruststand en kun je weer opnieuw beginnen. Let op: je wilt geen vermoeidheid creëren, maar de hartslag moet wel omhoog (zone 170 slagen per minuut of 85-92% van de HFmax)!”, aldus Cost.

Robert Sanders – FotostudioRSP

Herkennen van een goede warming-up
Allemaal leuke informatie, maar hoe zie je als coach aan de spelers of zij aan een goede warming-up bezig zijn? Cost denkt even na. ”Dat is veelal een gevoelskwestie en dat maakt het inderdaad lastig. Maar er is een aantal signalen waar je vanuit kunt gaan:

1 Verhoogde ademhalingsfrequentie. Doorgaans is de ademhaling (in/uitademen) van spelers van 12 – 17 jaar 12-20x per minuut en bij volwassenen tussen de 8-20x per minuut. Met een goede warming-up zit de gemiddelde ademhaling van de spelers hier boven (Let wel: dit is variabel per speler. Daarom is een individuele meting geen overbodige luxe. Normaal gesproken moet je duidelijk kunnen zien dat iemand sneller en dieper ademhaalt bij inspanning). 2 De speler gaat (licht) transpireren (de één meer dan de ander). 3 Observeer hoe actief ze zijn.”

Conditietraining is niet iets op zichzelf staand, maar een wezenlijk onderdeel van het spel

Niets gaat vanzelf
Mijn (LB) ervaring in het verleden was dat als de conditietrainer aan de slag ging, veel collega trainer/coaches een stap naar achteren zetten en in het ergste geval van het veld af liepen om iets anders te doen. Welk signaal geef je daarmee af? Hopelijk geeft dit artikel genoeg aanknopingspunten over het nut en de noodzaak van een integrale aanpak. Conditietraining staat niet op zichzelf, maar is een wezenlijk onderdeel van het spel. Niets gaat vanzelf. Geef als leidinggevende het goede voorbeeld en wees er ook actief bij betrokken. Controleer en stimuleer indien nodig. Dus de trainer die tegen het hek geleund staat en roept dat de spelers harder moeten lopen, behoort hopelijk tot het verleden. Spelers fysiek fit krijgen vraagt om een helder doel, goede periodisering, goede en afgewogen training, een optimale voorbereiding en een scherp oog van de begeleiding!

Een speler moet een hockeyer worden en niet een rechtsachter

Bronnen

  • Studies naar submaximale inspanningen

– Gabbet, T.J. (2010) GPS Analysis of elite women’s field hockey training and competition. Journal of Strenght of Condition Research, 24 – 1321-1324.

– Lemmink, K. (2014) Belasting en belastbaarheid, een tactisch spel? Sportgericht 68 – 6-14. – Spencer, M., Bischop, D. & Lawrence, S. (2004) Longitudinal assessment of the effect of field hockey training on repeated sprint ability. Journal of Science and Medicine in Sport 7 – 223-234.

– White, A.D. & MacFarlane, N.G. (2015) Contextual effects on activity profiles of domestic field hockey during competition and training. Human Movement Science 40 – 422-431.

2          Achtergrond Trimpfase systeem
– Ascensao, A., Rebelo, A., Oliveira, E., Marques, F., Pereira, L. & Magalhaes, J. (2008) Biochemical impact of a soccer match – analysis of oxidative stress and muscle damage markers throughout recovery. Clinical Biochemistry, 41, 841-851.

– Banister, E. W. (1991) Modeling Elite Athletic Performance.

– Busso, T. (2003) Variable dose-response relationship between exercise training and performance. Med Sci Sports Exerc, 35, 1188-95.

– Impellizzeri, F. M., Rampinini, E. & Marcora, S. M. (2005) Physiological assessment of aerobic training in soccer. J Sports Sci, 23, 583-592.

– MacDougall, J. D., Wenger, H. A. & Green, H. J. (eds.) Physiological Testing of Elite Athletes. Champaign, Illinois: Human Kinetics.

– Morton, R. H. (1990) Modeling human power and endurance. J Math Biol, 28, 49-64.

– Stolen, T., Chamari, K., Castagna, C. & Wisloff, U. (2005) Physiology of soccer – An update.

Overig
– Heuvelen, G. van, (2016) Presteren op de rand van de chaos, Sportgericht 2016 – 4 20-25.

– Warming-up: www.hockey.warming-up.nl.

Disclaimer 1: in dit artikel worden op verschillende plekken getallen genoteerd. Deze zijn gebruikt om de lezer een richting te geven, maar de getallen zijn geen willekeur!

Disclaimer 2: als je met periodisering binnen de club of met je team aan de slag wilt, raadpleeg vooraf een inspanningsfysioloog om de juiste verhoudingen te kunnen waarborgen.

  • Hockeyvisie
Bekijk alle hockey visies

Deel deze pagina