De kracht van het opleiden, ontwikkelingen door de jaren heen

Het belang van continu opleiden van trainer/coaches

In de jaren zestig van de vorige eeuw was er in hockey geen sprake van een gestructureerde opleiding voor trainer/coaches. Bij sommige verenigingen waren toen reeds trainers en coaches actief, maar voornamelijk op basis van eigen ervaring en opvatting over training en coaching. Op het eind van dat decennium kwam op initiatief van de toenmalige KALO in Tilburg een aantal van deze enthousiastelingen, veelal leraar Lichamelijke Opvoeding, gedurende een seizoen regelmatig bij elkaar om opvattingen en ervaringen op kritische wijze te delen en te bespreken. Coryfeeën uit het Duitse hockey en de Duitse trainersschool, zoals Hugo Budinger en Horst Wein, kwamen hun visie en werkwijze uiteenzetten. Vooral Frank van Rooy, destijds trainer/coach van het Eindhovense HTCC, en Wim van Heumen, speldocent van de KALO en coach van HC Den Bosch, waren aanjagers van dit proces van collegiale consultatie. Dit overleg vond ook plaats t.b.v. het idee informatie te verzamelen voor het ontwerpen en initiëren van een opleiding voor hockeytrainers en -coaches. De KNHB volgde dit initiatief destijds met belangstelling. Zo’n opleiding was immers een prachtig instrument om actieve en toekomstige trainers op een gestructureerde en planmatige wijze in te wijden conform de eisen die gesteld werden aan een training en de trainer. Hockeyvisie sprak over deze ontwikkeling in opleidingsland met Sjef Peeters, destijds deelnemer aan dit overleg en mede aan de basis staand van de eerste trainersopleiding. In dit artikel laat hij zijn licht schijnen over enkele aspecten in relatie tot het opleiden van trainers en spelers.

Door Carel van der Staak

De start van de eerste trainersopleiding

In het seizoen ‘69-‘70 gaf Wim van Heumen in Eindhoven op het sportcomplex van de Technische Universiteit namens de KNHB het startsein voor de allereerste KNHB hockeytrainer A-cursus met als docenten Sjef Peeters en Peter Blatter. Het curriculum van deze opleiding was door genoemde docenten samengesteld en gebaseerd op de resultaten van eerdere ‘collegiale consultaties’. Ook de destijds bestaande KNHB vakliteratuur was hierin verwerkt. De meer dan 25 deelnemers vormden al spoedig een uiterst enthousiaste en hechte groep. Voor de meesten van hen was het de start van een jarenlang actief functioneren in training en coaching. Onder andere de nu nog immer actieve Wim Kemps en Frank van den Boogaard maakten deel uit van deze succesvolle opleiding. In de daaropvolgende jaren zouden nog talrijke A-cursussen volgen, niet alleen in district Zuid Nederland, maar in het hele land.

De omslag van het boekje ‘Een-twee…hockey’. (foto: KNHB)

Betrokkenheid van de KNHB

Na deze eerste opleiding is de betrokkenheid vanuit de KNHB bij het totale opleidingstraject almaar groter geworden. Naast onderling informeel overleg organiseerde de KNHB van tijd tot tijd ook formeel docentenoverleg. Wat betreft de invulling van zo’n opleiding vonden collegae en de Bond elkaar op grote lijnen in de hoofdthema’s techniek, tactiek en conditie, gebaseerd op een hockeyanalyse door het oog van de trainer. Ook werd het thema coaching besproken. Naast de hockeybagage van de deelnemer waren vooral de competenties van de docent doorslaggevend voor proces en resultaat van de opleiding.
Peeters: ‘Vanuit de Academie voor Lichamelijke Opvoeding waren wij opgeleid in de visie van de Oostenrijkse School. Een visie die vrijwel identiek was aan wat Louis van Gaal recentelijk blijkbaar voor sommigen nieuw leven inblies: de begeleiding van zijn sporters vanuit het totale mens-principe. In de ontwikkeling en begeleiding van spelers en team uitgaan van en aandacht besteden aan alle gedragsdimensies die bij spelen en sporten van invloed zijn. Mijn generatie heeft leren hockeyen op de speelwei, op straat. Door te spelen, niet door techniekjes te trainen of rondjes te lopen voor de conditie. Dat besef heeft lange tijd te weinig weerklank gevonden in de opleidingen. Vooral de gebruikelijke zogenaamde basistechnieken werden lange tijd uitbundig geanalyseerd. Het doel daarvan was om in de opleiding te komen tot uitvoerig te bespreken methodische oefenreeksen hiervoor. Als oorzaak, en een beetje excuus voor deze aanpak, heeft wellicht ook de voorliefde van collegae om vooral methodisch te werk gaan bij de trainingen een rol gespeeld. Wellicht ook aangewakkerd door het veelvuldig vanaf de kant gebezigde ‘Leer ze eerst maar eens stoppen!’ en ‘….., want eerder kunnen ze toch geen hockey spelen’. Dit ‘vermethodieken’ hebben we lange tijd gezien in de trainingsindeling: het ‘aanlerend’ deel gevolgd door een ‘spelend’ gedeelte. Handelen naar de opvatting ‘Hockey leer je door te spelen’ en niet door van kegel naar kegel te lopen, al dan niet gecombineerd met een bal drijven of slaan, heeft erg lang op zich laten wachten.

 

Ik pleit voor de coach als manager in plaats van de coach als instructeur.

Methodische aanpak

In de klassieke trainingsmethodiek is lang vast gehouden aan het aanleren en verbeteren van technische vaardigheden in vormen waarbij de bal van A naar B, van B naar C en van C naar D ging.

Peeters: ‘Wat we willen trainen moeten we uit het spel zelf en, indien aanwezig, een spelconcept halen. Vanuit mijn eigen opleiding en ervaring ging ik al heel spoedig anders denken en handelen met betrekking tot deze technische vaardigheden en het trainen ervan. Want het is onmiskenbaar dat geen twee spelsituaties identiek zijn. Vanuit dat gegeven is techniek dan ook slechts een middel dat ten dienste staat van het oplossen van een spelsituatie. En daarbij gaat het immers om vooraf oriënteren, anticiperen en timing naast het sensomotorische kunstje. En dat alles oefen en verbeter je juist middels spelvormen met de hierin steeds veranderende en altijd aanwezige weerstand.’

Heel lang is er gewerkt met kern 1 (technisch-tactische training met het accent op het aanleren en verbeteren van technische vaardigheden), gevolgd door kern 2 (waarbij de geleerde technische vaardigheden in een tactisch-technisch kader werden geoefend). Peeters vervolgt: ‘Dat tactisch-technisch kader was al een stap voorwaarts. Maar spelen, daar ging het uiteindelijk om: spelen met de ruimte en tijd; wanneer dek ik welke ruimte?; wanneer welke man? (covering versus marking)?
Veranderingen van speelomstandigheden, spelregels (zoals destijds de wijziging en daarna volledige afschaffing van de buitenspelregel en de uitermate functionele vondst van de selfpass), maar ook samenstelling van het team bepalen de speelwijze. Daardoor ben ik steeds enthousiaster geraakt over het methodisch gebruik maken van spelregels (het invoegen en/of weglaten ervan) en variaties in speelveld. Reeds lang geleden ontwikkelde ik daarom spelvormen met accenten binnen de verschillende spelfases.’

 

Techniek is een middel in dienst van het oplossen van een spelsituatie.

Verschillende gedragsaspecten

In de huidige KNHB-opleidingen kent het Schema Doelspel Hockey vier verschillende spelfases.
Peeters onderstreept het belang: ‘Op een gegeven moment spraken we over de spelfuncties Balbezit en Niet-balbezit en de daarin te onderscheiden vier spelfases. Deze indeling gaf (en geeft) bij uitstek de mogelijkheid om de transfer van training naar wedstrijd effectief toe te passen. Wij deden aan wedstrijdanalyse vanuit het oogpunt van de sportende mens en benoemden daarbij de bepalende gedragsaspecten:
– Het sensomotorische: technisch handelen met en zonder bal.
– Het cognitieve: tactische keuzes maken.
– Het conditionele: structurele fysieke voorwaarden om te presteren.
– Het mentale: inzet, wil om te winnen, maar ook zelfbeheersing en ‘gaan voor het teambelang’ in plaats van eigen succes.
Deze vier aspecten bepalen het spelgedrag van elke speler. Vanuit die gedachtegang ontwikkelde ik voor de jeugd specifieke spelvormen. Aan de basis hiervan lag begin jaren ‘70 een basketbalclinic van een Engelse coach. Hij zette in de gymzaal met behulp van een vijftal banken en bestaande lijnen een speelveld uit, verdeeld in zes vakken. Hij liet ons vervolgens basketballen, waarbij de gebruikelijke regels van het basketbal golden. Door de plaatsing van de banken moesten we regelmatig ook over de banken springen, ongeacht of je zelf de bal wel of niet had. Zo kwam spelenderwijs het voor basketbal zo typerende tweetellenritme aan de orde. Tevens gebruikte hij de zes vakken voor allerlei methodische spelregels ten behoeve van positie kiezen en samenspelen.
Eigenlijk was dat al een vorm van differentieel leren. Het leerde ons dat, om echt goed te kunnen spelen, onbewust bekwaam handelen nodig is. Tijdens deze basketbalvorm moest je je ogen goed de kost geven, voortdurend om je heen kijken (scannen van de ruimte en de medespelers). Binnen deze spelvorm van 5:5 in zes vakken lag het accent op het benutten en bespelen van de ruimte door de spelers, afgestemd op elkaars spelgedrag. Ik heb deze vorm toen meteen vertaald naar het hockey. Door met vakken te werken kon ik alle spelelementen erin brengen met betrekking tot het creëren en bespelen van ruimte. Als speldocent op de ALO zijn mijn studenten regelmatig met deze aanpak actief bezig geweest. En in mijn trainingen heb ik zo altijd met veel en verschillende mogelijkheden en intenties gewerkt. In vakterminologie: Het was een uiterst effectief instrument om van ‘onbewust onbekwaam spelen’ naar ‘onbewust bekwaam’ te komen.’

Tijdens het spel zoveel mogelijk onbewust bekwaam handelen. (foto: KNHB/Willem Vernes)

 

Om goed te kunnen spelen is onbewust bekwaam handelen nodig.

Praktische toepassingen

Voor elke trainer/coach is het belangrijk dat hij een spelconcept ontwikkelt en daarin een ordening aanbrengt. Peeters: ’Om dat te bereiken werd ik dus door deze manier van denken en trainen enthousiaster over het gebruik van spelregels vanuit methodisch perspectief. Enkele voorbeelden van methodische regeltoepassingen bij zo’n vakkenspel:
– Er mogen nooit meer dan twee/drie (afhankelijk van speelveldgrootte en aantal spelers per team) spelers van de balbezittende partij in het vak zijn waar de bal is.
– Slechts 1x overspelen in een vak, dan moet de bal eruit gepasst worden. Intentie: leren het spel te verplaatsen door tijdig te oriënteren en anticiperen.
Het uitgangspunt voor elke speler werd daardoor: ‘Hoe beter ik kijk, hoe beter ik speel.’

 

Met de kapstok van methodische spelregels kun je één of meerdere gedragsdimensies van hockey accentueren om beter te leren spelen.

Pas methodische spelregels toe om de spelers uit te dagen. (foto: KNHB/Koen Suyk)

 

Spelgericht trainen

Sinds vorig seizoen wordt de visie op Spel en Spelontwikkeling door de KNHB Academie breed uitgerold. Kernelement daarin is het spelgericht trainen.
Peeters: ‘De gedachte om spelsituatief te trainen (het spelen centraal te stellen) heb ik altijd zeer toegejuicht. Voor alle duidelijkheid: het gaat niet alleen maar om speelse vormen. Sommige trainers vrezen dat het ten koste gaat van techniek als de focus ligt op spelgericht trainen. Dat is niet mijn mening. Je zult bepaalde technische vaardigheden moeten inslijpen, maar doe dat dan in beweging. Dat geeft je de mogelijkheid om techniektraining te combineren met oriëntatie, anticipatie en timing. Dit is effectiever, want dan zit je veel dichter op aan het spel ontleende vaardigheden.
Voorbeeld 1: per drietal een bal en je bent alle drie in beweging. Je speelt in een vaste volgorde naar elkaar. Speel de bal pas naar je maatje als je hem hebt aangekeken (effectief overspelen begint altijd met oogcontact!). In drietallen heeft als voordeel dat je gedwongen wordt om steeds te blijven scannen (split vision).
Voorbeeld 2: een spelvorm waarbij niemand gedurende een bepaalde tijd mag roepen om de bal, dus iedereen moet zwijgend hockeyen. De spelers moeten enkel door spelgedrag elkaar oplossingen en mogelijkheden aanreiken.’
‘In het ontwikkelingsproces van technische vaardigheden gaat het om de samenhang tussen oriëntatie, anticipatie, timing en coördinatie. In de jeugdtraining ben ik voor wat betreft het louter motorische aspect een voorstander van het geven van een bekend of vertrouwd bewegingsbeeld aan de hand van beeldspraak, bijvoorbeeld ‘Veeg het zand van het veld’ bij een flats. Als trainer gebruik je een beeldspraak als bewegingsaanwijzing. Je geeft geen technische aanwijzing waardoor de speler meer denkt met het beoogde resultaat voor ogen dan dat hij de techniek uitvoert.’

 

Beeldspraak: met de stick als dakje de bal afschermen. (foto: KNHB/Willem Vernes)

 

Verschil tussen sport en spel

In de heersende opvattingen over leren wordt aangegeven dat het beoefenen van andere sporten een meerwaarde heeft voor het verbeteren in hockeyvaardigheden.
De visie van Peeters hierover: ‘Vanuit mijn werk als opleider heb ik veel naar andere sporten gekeken en er veel uit meegenomen. Bij hockey valt mij op dat in de oefenstof soms enkel gevarieerd wordt om de variatie. Variatie is goed, want je wilt de training aantrekkelijk houden. Maar er dient altijd een ‘hockeyintentie’ aan gekoppeld te zijn. Mijn ervaring is ook dat trainen saaier kan worden naarmate je beter wordt. Vanuit dit oogpunt kun je zeggen dat sport tussen spel en arbeid in zit. Trainen wordt dan herhaaldelijk gewoon hard werken, doorzetten.

Tegenwoordig zijn er veel wedstrijden waar (te) weinig spelbeleving in zit. Enkel het resultaat telt en dat gaat nogal eens ten koste van het echte spelen. Een mooi voorbeeld van een ploeg die echt speelde was het Nederlands heren elftal in de halve finale op de Olympische Spelen van Londen. Dat was een wedstrijd lang genieten van het spel door en van ons Nederlands team. Datzelfde element moeten we bij de jeugd hebben. Dat vraagt derhalve om een spel-situatieve benadering.
Als oefenstof of een training zich alleen beperkt tot vorderingen op tactisch, conditioneel en technisch gebied, dan is dat toch nog niet alles. Spelen moet spelgedrag uitlokken en ontwikkelen. Daarin moeten de mentale en emotionele gedragsdimensie ook aandacht krijgen. Geen training zonder spelbeleving, plezier en genieten.’

 

Geen training zonder spelbeleving, plezier en genieten.

 

Adviezen voor trainers

Peeters: ‘Een kind moet leren hockeyen in verschillende linies en op verschillende posities. Dat is prima voor het ontwikkelen van het totale spelgedrag. Natuurlijk gaat dat met meer of minder succes. Er dreigt altijd een vorm van hiërarchie m.b.t. de verschillende posities in het team. Niet op alle posities voelt een kind zich goed thuis. Dat is soms een motief om kinderen vroegtijdig op bepaalde posities vast te pinnen. Wij, trainers en coaches, willen immers ook graag de wedstrijd winnen. De training biedt in dit opzicht veel mogelijkheden voor een goed compromis.’
Een ander advies met betrekking tot selecteren is: ‘Kies spelvormen waarbij de taken en verantwoordelijkheden voor iedere speler gelijk zijn. Dan kun je ze beter beoordelen ten opzichte van elkaar.’

 

Uitleggen dat een kind in verschillende linies moet leren hockeyen en op verschillende posities. (foto: KNHB/Willem Vernes)

 

Aandachtspunten voor de vereniging

Veel verenigingen worstelen met het fenomeen selecteren versus samenstellen.
Peeters: ‘Ik heb enkele kanttekeningen bij het selecteren: Waar kijken we precies naar en wie kijken er naar? Nu wordt vaak de speler gekozen die de beste ‘technische grappen en trucs’ laat zien. Maar daar gaat het niet alleen om. Selecteurs moeten het vermogen hebben, en daarom is zelf gespeeld hebben echt een pré, om te zien of een speler zelf een speloplossing heeft. Een selecteur moet goed kijken naar wat de spelers doen als ze de bal niet hebben.
Gebruik daarom spelvormen als 5:5, want dat biedt de kans te spelen in meerdere linies en iedereen is vrijwel voortdurend bij het spel betrokken. Dan zie je goed hoe elke speler functioneert: Wat doet hij wanneer zijn team in balbezit is en hij in de ruimte vóór de ballijn speelt en wat doet hij bij balbezit in de ruimte achter de ballijn? En volg dan eens het aanbieden en de loopweg van zo’n medespeler van de balbezitter. Je ziet dan bijvoorbeeld dat de speler met de bal niet in de ruimte ‘vóór de ballijn’ kan passen. Hij wil dat wel doen, maar de speler vóór de ballijn biedt zich niet of niet optimaal in die ruimte aan of steeds alleen maar naar de balbezitter toe.’
Hij vervolgt: ‘Geef als vereniging opdracht aan de Technisch Coördinator om een oefenstofprogramma uit te werken. Elke trainer ontvangt zijn oefenstof bijvoorbeeld via een app (eventueel nog uit te printen). Let erop dat er niet teveel variatie bij de oefeningen wordt opgenomen, want dat heeft de valkuil dat de trainer teveel uitlegt in plaats van dat de kinderen actief zijn en veel balcontacten hebben. Als de trainer voldoende laat spelen, dan is het ook geen probleem om dezelfde spelvormen enkele weken achter elkaar te geven, want het spelplezier blijft intact.’

 

Wat maakt nu dat je geselecteerd wordt? (foto: KNHB/Willem Vernes)

 

Adviezen aan de vereniging

Peeters hierover: ‘De spelers slaan al ballen naar elkaar over voorafgaand aan de training. Ze hebben flink doorgefietst, maar moeten dan toch eerst vier rondjes inlopen. Dat inlopen is weinig zinvol. Ik zie de begeleiding van de trainers en de spelers vanuit de vereniging als tweeledig:
1 Organisatie: laat dezelfde leeftijdsgroepen op dezelfde tijd trainen. Kinderen die op die tijd niet kunnen, sluiten aan bij een andere groep.
2 Coördinatie: de vereniging zorgt ervoor dat een coördinator aanwezig is die de trainers begeleidt. Laat deze trainers niet zelf hun trainingsinhoud invullen, want dan bedenken ze op de fiets wat ze straks gaan trainen. Zorg als vereniging voor begeleiding op de werkplek. Met als uitgangspunt dat de kinderen uiteindelijk vooral leren van de activiteit en niet van de trainer. De ‘objectieve werking van de trainingsstof’ beïnvloedt het leren sterker dan de ‘subjectieve inbreng van de trainer’.’

 

Kinderen leren uiteindelijk van de activiteit en niet van de trainer.

Peeters vervolgt: ‘Een aantal verenigingen beseft dat wel. Je hebt echter niet alleen met de jeugd op zich te maken, maar ook met andere krachten en omgevingsfactoren. We investeren nogal eens teveel in de top en te weinig in de jeugd. Tophockey financiert zichzelf wel via sponsoring. Een bestuurder moet zich realiseren dat de club ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft. Ik zie dat de core business van veel verenigingen is om met de topteams te scoren met het spelletje. Maar er zijn ook clubs die nooit landelijk of regionaal een topteam kunnen hebben. Juist die clubs willen, met name in de dorpen, ook investeren in een sociale functie, gericht op de kinderen die dicht bij elkaar wonen en kunnen spelen in die omgeving. Het uitgangspunt van zo’n club is dat de kinderen niet geweldig goed hoeven te hockeyen bij de jeugd. En krijgt men daar geen C1-team rond, dan moeten er een paar andere spelers bij. Maar selectie hoef je niet te houden.
Of neem het voorbeeld van de teleurgestelde jongen bij een wat grotere club die uit de C1 valt, omdat een paar spelers van buitenaf reeds op die jeugdige leeftijd naar die zogenaamde ‘topclub’ overstappen.’

‘Mogelijk is het een suggestie om de kinderen per categorie in te delen in 1e en 2e jaars. Overweeg daarnaast om in je club aan jeugd tot en met de C-leeftijd hetzelfde oefenprogramma aan te bieden. Zet dan je beste trainers, die hopelijk ook goed kunnen hockeyen, ook bij de niet-selectieteams. Zij trainen dan kinderen die weliswaar minder goed zijn, maar wel de kans hebben dat er uiteindelijk veel meer succesbeleving is.
Een ander interessant punt is de vroege overstap naar de zogenaamde grote club. Het is beter dat een talentvolle jeugdspeler met zijn 16 jaar in Heren 1 speelt, dan dat hij met allemaal talenten bij elkaar in een jeugdteam zit.’

 

Zet je beste trainers, die hopelijk ook goed kunnen hockeyen, bij de niet-selectieteams.

Andere opzet teamsamenstelling

Het uitsluitend spelen met de beste spelers bij elkaar in hetzelfde team ziet Peeters als één van de oorzaken van teruglopende motivatie. ‘Een talentvolle jongen gaat naar de grote club, komt daar uiteindelijk toch niet in de herenselectie en keert daarna terug naar zijn oude club. Maar hierdoor is hij veelal de motivatie kwijt en stopt hij soms met hockey. We moeten ons realiseren dat kinderen niet allemaal even snel leren. In de huidige opzet zitten kinderen bij elkaar in één team met 2 jaar leeftijdsverschil. Dat geeft in ontwikkelingsleeftijd grote verschillen. Zeker bij grote verenigingen pleit ik voor een 1e jaars-categorie en een 2e jaars-categorie. Dat geeft alle kinderen veel meer kansen, ze worden veel meer ‘spel-betrokken’ en het zorgt voor minder uitval. Ik ken een voetbalclub die de jongere jeugd in een team plaatst op basis van de postcode! Voordelen van zo’n keuze: het is makkelijk voor wat betreft het vervoer; één van de vaders is trainer en de speler krijgt niet direct het stempel van talent/niet talent opgeplakt.’

 

Kinderen van dezelfde leeftijd met elkaar laten spelen. (foto: KNHB/Koen Suyk)

 

Het belang van planmatig werken

Vanuit zijn ervaring in zowel de sport als in het onderwijs doceert Peeters: ‘Je moet nooit vergeten dat je met kinderen te maken hebt waarvan velen niet zo top-gefocust/prestatiegericht ingesteld zijn. Wat te denken van het volgende: papa is coach en begeleidt het team samen met een trainer die daarvoor is opgeleid en hockeyt in bijvoorbeeld Heren 4. Die betrokken vader ziet bij een wedstrijd van Heren 1 iets toegepast worden dat hem echt aanspreekt. Hij belt de volgende dag zijn trainer en zegt: ‘Trainer, dat moeten we ook gaan doen.’ Gevolg van deze werkwijze is dat er hapsnapwerk wordt geleverd.
Werk als vereniging planmatig, zodat niet in elke training datgene getraind wordt wat er in de afgelopen wedstrijd mis ging of op een ander niveau mooi lijkt. De trainer moet er voor waken dat hij vervalt in de behoefte die ons aangepraat wordt door ‘omgevingsfactoren’: ‘Ze kunnen nog niet eens …., en jij wilt al volop gaan aanvallen….!’ De buitenwacht (de omgevingsfactoren) moet weten dat het essentieel is om planmatig te werken, want dat bevordert de sportbeleving en het leerresultaat van het kind binnen het team.’

 

Je bent als vereniging verplicht om planmatig te werken.

 

De vereniging en commerciële aanbieders van opleidingen

Volgens Peeters is de opkomst van commerciële aanbieders een logische ontwikkeling. ‘De subsidiekraan gaat steeds verder dicht. Alle programma’s zijn een forse kostenpost voor de hockeybond. Het is evident bij de actuele ontwikkelingen dat er een markt voor sport is. Meerdere producten op die sport- en recreatiemarkt worden aangeboden.’
Er zijn trainers die zeggen: ‘Ik heb een CIOS-opleiding of ben opgeleid als gymleraar, maar ik wil niet in het reguliere onderwijs aan de slag. Hockey is mijn lust en mijn leven, ik wil graag alleen in die wereld van training en/of coaching werkzaam zijn.’

‘Dus werken in het hockey kan ook in andere vormen van dienstverlening: hockeykampen organiseren, verkoop van materialen ten behoeve van deze sport of sportmarketing. Het is logisch dat er al enkele jaren meerdere aanbieders zijn van trainingsplannen en -methoden. Op zich goede initiatieven, het geeft concurrentie, maar let er als vereniging op dat het aanbod gebaseerd is op kwaliteit.’

 

Transfer vanuit andere sporten. (foto: KNHB/Koen Suyk)

Belang van praktijkbegeleiding en praktijkervaring

Peeters stelt: ‘Het is belangrijk dat we ons realiseren dat veel deelnemers aan een HT2-opleiding in feite amateurs zijn die geen betaalde trainer/coach willen worden. Zo’n deelnemer wordt met veel enthousiasme trainer/coach van bijvoorbeeld MC3. Vervolgens moet hij vanuit de club goed begeleid worden door een coördinator (die bij voorkeur opgeleid is middels de recent door de KNHB Academie ontwikkelde Technisch Management opleiding TM3).’
‘Het ontwikkelingsproces van een trainer volgt een bepaalde lijn. Hij start vanuit Onbewust Onbekwaam, ontwikkelt zich naar Bewust Onbekwaam en vervolgens van Bewust Bekwaam naar meestentijds Onbewust Bekwaam. In dat proces is het belangrijk dat hij van meet af aan voor de spelersgroep staat. Middels het training geven aan kleine groepen, gevolgd door directe evaluatie en reflectie (micro-teaching), opdoen van ervaring en vervolgens jezelf stap voor stap verder ontwikkelen. Op het veld is het leerproces het grootst. Zijn omgeving (de vereniging) moet hem hierbij helpen. Minder op hockey-technisch vlak (niet op zoek gaan naar de ideale technische uitvoering, want die bestaat niet), maar vooral bij de manier waarop hij het ‘hockeyproduct’ moet verkopen.’

 

In dat proces is het belangrijk dat de trainer van meet af aan voor de spelersgroep staat.

 

Suggesties

Peeters heeft nog de volgende suggesties:
– ‘Op dit moment hockeyen er veel meer meisjes dan jongens. Ik verwacht dat de meisjesaantallen teruglopen vanwege de opkomst van het meisjesvoetbal. Vanuit dat perspectief gezien kan het een mogelijke oplossing zijn om, zoals ze dat reeds lang uit nood geboren in België doen, gemengde teams te maken. Vanuit sociaal en hygiënisch-correctief (gericht op een goede houding) oogpunt is het prima mogelijk om samen te hockeyen t/m de leeftijd van ongeveer 12 jaar.
– Streef bij de heren naar meer rolmodellen.
– Er is veel concurrentie vanuit het voetbal, onze volkssport bij uitstek. De voetbalwereld is op het gebied van integratie veel verder in onze multiculturele samenleving. In hockey is HC Feijenoord een voorbeeld van een multiculturele hockeyclub. Ik verwacht dat het hierbij niet zal blijven. De integratie moet en zal doorgaan in vrijwel alle geledingen van onze samenleving.
– Het lijkt dat voetballen op jeugdige leeftijd wint van hockey waar het een positieve invloed betreft op de sensomotorische ontwikkeling. Hetzelfde lijkt het geval in tactisch opzicht. Hierbij spelen echter ook het verschil in sociale achtergrond en de hiermee gepaard gaande ‘buitenspeeluren’ en financiële draagkracht van ouders mee. Een punt van aandacht voor de KNHB en de verenigingen? Overigens worden verworven voetbalvaardigheden heel snel en gemakkelijk naar het hockeyspel getransfereerd.’

Tot slot

Het huidige hockey is in essentie nog steeds hetzelfde spelletje is als toen. Maar op basis van alle ontwikkelingen in de voorbije jaren wil Peeters de verenigingen ter overweging nog meegeven:
– ‘Neem de spelgerichte aanpak voortdurend als uitgangspunt.
– Houd oog voor het continu opleiden van trainer/coaches.
– Werk als vereniging planmatig.
– Ontwikkel je tot een sterke leervereniging.
– Sta open voor nieuwe ontwikkelingen.’

 

  • Hockeyvisie
Bekijk alle hockey visies

Deel deze pagina