De 4 B’s: Bereiken, Beleven, Binden en Behouden
Waarom doen we in het algemeen aan sport en meer specifiek aan hockey? Vaak beginnen we ermee onder invloed van ouders, familie, vrienden en rolmodellen. Als je aan kinderen deze vraag stelt, dan wordt vaak geantwoord met: ‘Ik vind het leuk, gezellig en het is samen met mijn vriendjes, wedstrijden winnen.’ Sport gaat toch over winnen, wedstrijden spelen en technisch beter worden? (Sportmonitor, 2012). In hockey is het niet anders, alleen lijkt het erop dat er een scheefgroei komt in de verhouding tussen jongens en meisjes. Dit artikel gaat in op hoe we meer jongens aan het hockeyen kunnen krijgen.
Sportparticipatie
Sportstimulering en -participatie zijn belangrijke pijlers van de Sportagenda 2016 van NOC*NSF (NOC*NSF, 2012). Ook de nationale overheid hecht veel waarde aan sport en bewegen als basis voor een gezonde en actieve leefstijl. Daarbij staat keuzevrijheid voor het individu voorop en is er voor iedere Nederlander een passend sport- en beweegaanbod. Met als doel de verhoging van de sportdeelname en de sportparticipatie naar 75%. Daarnaast blijft men binnen de georganiseerde sport streven naar een duurzame verbinding met lidmaatschappen, maar is er ook aandacht voor de ontwikkeling van andere bindingsvormen, de zogenaamde georganiseerde sport 2.0 (NOC*NSF, 2012).
Er is voor iedere Nederlander een passend sport- en beweegaanbod.
Waarom gaan mensen sporten/hockeyen?
De reden waarom mensen gaan sporten wordt mede bepaald door het motief (b.v. prestatie- of gezondheid), de motivatie (interne of externe factoren), de behoefte (b.v. biologisch of psychologisch) en de drijfveer. Bij het ontwikkelen van motieven zijn leerervaringen belangrijk. Het wel of niet sporten van mensen hangt echter af van meerdere en andere factoren.
Wel of niet sporten/hockeyen?
In een eenvoudig model van Wann (1997) wordt duidelijk welke factoren een rol spelen bij het besluit om wel of niet te sporten (zie figuur hieronder).
De genetische opmaak van een kind vormt het vertrekpunt van het model met de genetische kenmerken van de ouders als basis. Voor welke sporten het kind aanleg heeft en voor welke minder wordt mede bepaald door de erfelijke eigenschappen van het kind. De aanleg voor het leren van een bepaalde motorische vaardigheid als ook het maximale zuurstofopname vermogen en de verhouding tussen het aantal snelle en langzame spiervezels lijken in belangrijke mate bepaald door aanleg (Morree, 2006).
Voor welke sporten het kind aanleg heeft en voor welke minder wordt mede bepaald door de erfelijke eigenschappen van het kind.
Socialisatie
De factor socialisatie is tevens van belang. Onder socialisatie wordt het proces verstaan waarmee iemand zich de waarden, opvattingen, attitudes en gedragsregels van zijn (sub) cultuur eigen maakt. Hierbij gaat het dus om het overnemen en tot een deel van jezelf maken van de waarden en normen die met sport en sportbeoefening te maken hebben Het verloop van dat proces en tot welke resultaten het leidt, hangt samen met hoe het kind de informatie over sporten en sportbeoefening opneemt. Ieder kind geeft hier op zijn eigen wijze betekenis aan. Het zich eigen maken van waarden en normen die met sport te maken hebben, kan echter alleen als het beoefenen van sport een belangrijke plaats inneemt in de subcultuur (Bakker & Oudejans, 2012).
Kinderen die opgroeien in gezinnen waarbij ouders zelf actief zijn en de kinderen aanmoedigen om te sporten, sporten meer en zijn fysiek actiever dan kinderen die opgroeien in gezinnen waar weinig gesport wordt (Bouwknegt, M., 2009). De school is tevens een voorbeeld van een subcultuur waarin het kind opgroeit en één waar sport en bewegen een belangrijke plaats innemen.
De subculturen zullen meebepalen of het socialisatieproces leidt tot het eigen maken van sport als belangrijke waarde.
Of kinderen gaan sporten of niet wordt volgens Wann (1997) bepaald door drie factoren:
1. Erfelijke eigenschappen.
2. De subcultuur waarin zij opgroeien en de daarbij horende socialisatieprocessen.
3. Motieven om te sporten.
Ruim vier op de tien niet-beoefenaars beschouwen hockey als een gezellige tak van sport.
Imago van de sport
De waarde van kennis over het imago van sporten ligt besloten in de rol die het imago of de attitude speelt bij een sportkeuze. Een attitude ten aanzien van een sport is e?e?n factor die meespeelt bij het besluit om die sport al dan niet te gaan beoefenen. In het onderzoek ‘Van evenbeeld tot tegenpool’, over de imago’s van vijftien sporttakken volgens de Nederlands bevolking, is men bij de resultaten uitgegaan van de mening van 15-80 jarigen die de betreffende sport niet beoefenden (Hover, 2011). Er is echter nog geen onderzoek gedaan naar de meningen van kinderen tot 15 jaar.
Het elitaire karakter is niet gewenst door de Koninklijke Nederlandse Hockey Bond (KNHB 2014). Dat geldt ook voor de etiketten gevaarlijk, besloten gemeenschap, conservatief, luxe en eigenzinnig. Associaties die de hockeybond wil behouden zijn: familiesport, gezellig, beschermend, waarden en normen, teamsport, topsport, gezond, dynamisch, ontspannen. De kenmerken openheid, toegankelijkheid en veiligheid wil de bond (verder) ontwikkelen (KNHB 2014).
In genoemd onderzoek is hockey één van de vijftien sporttakken die wordt toegelicht. ‘Hockey heeft nog steeds het imago van een elitaire sport: ruim twee derde van de Nederlanders (15-80 jaar) die niet hockeyen, merkt de hockeysport aan als elitair. Alleen de golfsport wordt nog vaker in verband gebracht met het begrip elitair. Ruim vier op de tien niet-beoefenaars beschouwen hockey als een gezellige tak van sport. Slechts vijf procent ziet hockey als een individualistische sport. Het aspect ouderwets is volgens een relatief klein deel van de bevolking van toepassing op de hockeysport’ (Hover, 2011).
In het onderzoek van Van der Werff en Van Kalmthout (2011) wordt weergegeven dat vier op de tien Nederlanders van 15 jaar en ouder hockey beschouwen als een sport die gezellig is en sociaal gedrag stimuleert. Van de Nederlanders van 12 jaar en ouder vindt bijna een derde het aspect ‘niet mijn soort mensen’ van toepassing op hockey. Tevens beschouwt een kwart van hen hockey als een statusverhogende sport. Ruim twee derde ziet hockey als een wedstrijdsport. Hockey wordt minder gezien als een recreatiesport (11%), als een volkssport (4%) en als uitdagend (7%). De Nederlanders merken de hockeysport tevens duidelijk niet aan als een laagdrempelige sport (2%). Onderzoek onder Nederlandse mannen van 16 jaar en ouder laat zien dat zij hockey zien als intellectueel (20%) en elitair (58%). (Hover, 2012).
Jongens zijn een probleem in het jeugdhockey; niet vanwege hun gedrag, maar vanwege het dreigende tekort.
Scheefgroei
De KNHB is vanwege de schreefgroei in het jeugdhockey geïnteresseerd in de rol die het imago en attitude speelt bij de sportkeuze van kinderen en met name die van jongens in de leeftijd van 4-15 jaar. Waarom specifiek jongens?
Jongens zijn een probleem in het jeugdhockey. Niet vanwege hun gedrag, maar vanwege het dreigende tekort. Dat begint al bij de instroom van de Jongste Jeugd waar meisjes (14.197), in het algemeen, in ruimere mate vertegenwoordigd zijn dan jongens (6.870).
In de E-teams zijn 20.748 meisjes actief ten opzichte van 8.899 jongens. Bij de D-teams is het verschil (11.899) tussen de jongens (21,597) en meisjes (9,698) het grootst. De verhouding in zowel de B- als A-teams is 1 op 2. In de jeugdteams (E t/m A) spelen landelijk 104.743 meisjes en slechts 50.044 jongens.
Dit strookt niet met de KNHB doelstelling van evenwichtige groei. Zonder interventie wordt hockey een sport die vooral door meisjes wordt beoefend.
Wijzen van presenteren
Het is belangrijk dat we ons als sport op verschillende wijzen presenteren aan verschillende doelgroepen met verschillende levensinstellingen. Die differentiatie kan zich uiten in verschillende keuzes voor media, afzenders (rolmodellen uit het specifieke milieu), toon en inhoud van de boodschap. Om de juiste snaar te raken, dienen we als sport in de huid van de potentiële (groep) hockeyers te kruipen.
Verdiepend onderzoek is hierbij van wezenlijk belang. Kwantitatieve informatie is waardevol, maar kwalitatieve studies bieden onmisbare, diepgaande kennis van de materie.
Binnen mijn Master Sport en Bewegingsinnovatie (MSBI) richt ik me op de vraag: Hoe kunnen we ervoor zorgen dat jongens gaan en blijven hockeyen?
Vragen waar ik me momenteel, maar u wellicht ook als vereniging, over buig zijn:
– Welk beeld hebben de jongens van de hockeysport?
– Wat is de reden dat jongens wel of niet kiezen voor de hockeysport?
– Sluiten we binnen de hockeysport wel op de juiste wijze aan bij jongens?
– Op welke wijze kunnen we het beste aansluiten bij jongens?
– Hanteren we voor jongens en meisjes in de hockeysport dezelfde methodieken?
– En op welke wijze kunnen we ze motiveren om hun talenten te ontdekken en te ontwikkelen?
Sluiten we binnen de hockeysport wel op de juiste wijze aan bij jongens?
De jongens
Wat kunnen we leren van het onderwijs?
In het onderwijs heeft men zich de vraag gesteld: ‘Moeten we jongens en meisjes scheiden? Hoe ontwikkelen jongens zich ten opzichte van meisjes? Hoe kunnen we beter aansluiten bij de kenmerken van de jongens?’ (Gurian, et all. 2008).
In de sport zijn de meisjes en jongens nagenoeg overal gescheiden. In de hockeywereld laten we alleen binnen de benjamins de kinderen gemengd spelen. Echter, zodra ze naar een E-team kunnen spelen ze gescheiden. Toch kiezen we ervoor om op identieke wijze de trainingen aan te reiken. Is deze werkwijze wel juist? Of dienen we hier nog eens kritisch naar te kijken?
De jongens tegen de meisjes en de onderlinge verschillen
Het Brein
De rijping van de frontale cortex, de verbindingen tussen hersengebieden en meer in het algemeen de integratie tussen verschillende delen en functies, groeien in de jaren. Onze hersenen zijn verdeeld in de linker- en de rechter hersenhelft. Onderzoek heeft aangetoond dat elke hersenhelft ‘verantwoordelijk’ is voor bepaalde gedragingen, waarbij het resultaat altijd een samenspel is tussen beide helften. Het corpus callosum, vormt de belangrijkste communicatieverbinding tussen de twee hersenhelften. En zoals met veel hersenfuncties zijn er verschillen in hoe mannen/jongens en vrouwen/meisjes beide hersenhelften gebruiken (Jolles, J. & Gurian et all. 2008).
Meisjes geven de voorkeur aan de linker hersenhelft. De linker hersenhelft:
– Is verbonden met de rechterkant van het lichaam.
– Verwerkt informatie opeenvolgend en op analytische wijze.
– Genereert gesproken taal.
– Herkent woorden en getallen (als de getallen als woorden worden uitgesproken).
– Reageert meer op externe stimuli die binnenkomen via de zintuigen, zoals geur en textuur.
– Creëert herinneringen (waaronder hyperbolische ofwel sterke overdreven herinneringen).
– Voert rekenkundige functies uit (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen, delen).
– Zoekt verklaringen voor het optreden van gebeurtenissen.
Jongens geven de voorkeur aan de rechter hersenhelft. De rechter hersenhelft:
– Is verbonden met de linkerkant van het lichaam.
– Verwerkt informatie op abstracte en holistische wijze.
– Interpreteert taal non-verbaal.
– Herkent plaatsen, gezichten, objecten, muziek.
– Fantaseert over abstracte zaken (zoals sciencefiction en scenario’s voor videospelletjes en games).
– Is minder gedetailleerd en meer concreet met betrekking tot herinneringen.
– Voert qua rekenen relationele en wiskundige functies uit (b.v. wiskunde, geometrie, trigonometrie).
– Organiseert gebeurtenissen in ruimtelijke patronen.
Onderzoek heeft aangetoond dat elke hersenhelft ‘verantwoordelijk’ is voor bepaalde gedragingen.
Motoriek
De grote motoriek en het visuele brein zijn bij jongens vaak sterk ontwikkeld. De fijne motoriek, met als voorbeeld het schrijven, ontwikkelt zich over het algemeen wat later bij jongens. Ook komen de verschillende taalcentra, wat noodzakelijk is voor reflectie, bij jongens later tot volledige ontwikkeling. De combinatie van bewegen en taal lijkt cruciaal voor de ontwikkeling van zelfreflectie. Ook het gevoel voor ruimte, beweging en het visuele brein zijn bij jongens vaak juist sterk ontwikkeld. Meer nog dan meisjes leren jongens vooral via ‘trial and error’ (uitproberen en kijken wat er lukt of niet…). Dat is soms wat lastig voor de omgeving en brengt enig risico met zich mee, maar het is wél hun natuurlijke weg. Lauk Woltring, mede oprichter van het platform ‘Jongens in Balans’, geeft aan dat spanning bij jongens prikkelt tot prestaties en dat ze streven naar gelijk iets op willen lossen. Veel adrenaline in combinatie met veel testosteron leidt bij jongens eerder tot snelle reactie. Onder te veel spanning komen de hogere hersenfuncties soms zelfs nauwelijks aan bod en ontstaan de noodzakelijke verbindingen (=leren!) minder gemakkelijk of blijven beperkt.
Risico’s
Jongens hebben vaak meer oog voor het benutten van mogelijkheden dan voor de risico’s en veiligheid. Van risico’s nemen kun je erg veel leren. Spanning en gevaar kunnen ook aantrekkelijk worden om zichzelf te bewijzen.
Jongens hebben vaak meer oog voor het benutten van mogelijkheden dan voor de risico’s en veiligheid.
Rolmodel
In het onderwijs staan veel al juffen voor de klas. Ook bij de jeugd zien we regelmatig moeders en jeugd uit meisjes C2 die de trainingen verzorgen. Waar is het rolmodel?
Het is voor jongens erg belangrijk dat zij in hun jeugd behalve vrouwen ook met mannen te maken krijgen. Ook jongens hebben nabije voorbeelden nodig waarmee zij zich kunnen meten, waaraan zij zich kunnen spiegelen en optrekken. Als kind worden zij vooral door vrouwen opgevoed, vaak prima, maar vaders en andere mannen staan nog te vaak op grote afstand.
In welke rollen komen jongens mannen tegen?
De kinderopvang en het basisonderwijs worden met name gedomineerd door de vrouwen met een verbaal-emotioneel klimaat wat niet ten gunste is van de jongens met een fysiek en experimenterende manier waarop jongens in het leven staan.
Uiteraard is een zekere ordening en bescherming nodig, maar een overkill aan orde, netheid en bescherming en in een te vroeg stadium teveel beroep doen op de fijne motoriek en talige vaardigheden, verschijnen aan het kind als dwang en hinderen hen bij hun nieuwsgierigheid, beweeglijkheid en experimenteergedrag.
Mannelijke leerkrachten verdwijnen steeds meer uit het primaire onderwijs, terwijl zowel jongens als meisjes juist vrouwen én mannen nodig hebben.
Juist meesters in het primaire onderwijs hebben vaak iets meer feeling voor het gedrag van jongens en weten hen ook vaak met minder woorden zo nodig tot de orde te roepen. Voor jongens met een allochtone achtergrond – soms niet gewend aan gezag van vrouwen buitenshuis als zij het kind-stadium ontgroeid zijn – kan soepele en respectvolle samenwerking van meesters en juffen een uitstekend voorbeeld zijn.
Terwijl zowel jongens als meisjes juist vrouwen èn mannen nodig hebben.
Praktische tips
Op welke wijze kunnen we het beste aansluiten bij jongens? Op welke wijze kunnen we ze motiveren om hun talenten te ontdekken en ontwikkelen?
Er wordt tegenwoordig vaak gesproken over ‘uitdagingen’ of ‘challenges’ (Jolles, 2013) en dat is goed: leren en ontwikkelen gaat niet vanzelf, maar vindt juist plaats in een stimulerende en uitdagende omgeving.
– Leer jongens relatief veel en vaak nieuwe technieken aan, ook al zijn die niet nodig voor het spelen van een officiële wedstrijd. Er is niets tegen om spelinzicht en balgevoel te krijgen door andere balsporten erbij te doen. Denk b.v. aan rugby, trefbal of voetbal.
– Vergroot het balgevoel en spelinzicht. Laat jongens meer ‘pielen’, eigen trucjes bedenken. Jongens zijn ondernemend en willen experimenteren. Differentieel leren vinden jongens leuk en uitdagend.
– Wissel af. Jongens kunnen hun aandacht er nog niet zo lang bij houden. Laat hen ‘spelen’ in de hockeytraining, naast de echte training. Zo kunnen ze op een meer spelende manier veel aspecten van het handelen ontwikkelen. Dus niet alleen motorische functies, maar ook de opbouw van ‘ruimtelijk inzicht’, ruimtelijk denken, ruimtelijke oriëntatie, de coördinatie tussen de verschillende ledematen etc.. Daarnaast stimuleer je de flexibiliteit van de jongens.
Differentieel leren vinden jongens leuk en uitdagend.
Aanbevelingen
Jongens hebben recht op het ontdekken en ontwikkelen van hun talent waarbij plezier, uitdaging en veiligheid voorop staan. De juiste benadering, gerichte begeleiding en goede trainingen dragen hieraan bij. Een ‘jongensgerichte’ benadering en instructie lijkt onlosmakelijk verbonden met het motiveren, aanleren en verbeteren van de hockeyvaardigheden en het beleven van de hockeysport bij jongens.
De wijze waarop instructie wordt gegeven, hoe jongens voorbereid worden op wedstrijden, trainingen, op tegenslagen en de plezierbeleving in de sport is van wezenlijk belang.
Trainers en coaches: zorg dat de jongens de hockeysport niet alleen in de volwassenvorm (officiële wedstrijdvorm) uitvoeren, maar laat ze ook andere vormen beleven, zoals Streethockey en Urbanhockey.
Zorg voor samengestelde trainingen met b.v. JD1 en JD2 zodat het niveau van de gehele groep stijgt. Indien er apart wordt getraind kan er een kloof ontstaan tussen JD1 en JD2. Dat kan vervolgens in de toekomst problemen opleveren als de jongens een categorie moeten doorschuiven.
Doelgroep versus doelgroep: betrek jongens van uw vereniging bij het binden en behouden van de jongens voor uw vereniging. Luister naar hun bevindingen en ideeën.
Durf te innoveren: kijk naar andere sporten en de wijze waarop zij omgaan met het binden van de jongens aan hun vereniging. B.v. de NeVoBo (Nederlandse Volleybal Bond). Zij hebben een nieuw spelconcept ontwikkeld genaamd ‘Smashbal’, wat aansluit bij de belevingswereld van jongens en meer jongens moet enthousiasmeren voor de volleybalsport.
De hockeyverenigingen dienen aandacht te hebben voor het thema jongens en de jongens op te nemen in hun beleid. Denk daarbij aan de 4 B’s:
– Bereiken (Hoe en waar kunnen we de jongens bereiken?).
– Beleven (Hoe zorgen we dat ze de hockeysport op een uitdagende wijze beleven?).
– Binden (Wat is ervoor nodig om de jongens te binden aan de hockeysport?).
– Behouden (Welke acties worden ondernomen om de jongens te behouden op uw vereniging?).
Bronnen
· Bakker, F.C. & Oudejans, R.D. (2012). Sportpsychologie. Arko Sports Media. Nieuwegein.
· Brenninkmeijer, L. (2014). Alle ballen verzamelen. Hockeyvisie – uitgave juni 2014.
· Bouwknegt, M. (2009). ‘Jeugd en de Sportvereniging’. Een onderzoek naar de betekenisgeving van 12-15-jarigen aan het lidmaatschap van de sportvereniging. Utrecht.
· Gurian, M, (2008). Strategieën voor onderwijs aan jongens & meisjes in het basisonderwijs. Uitgeverij: Onderwijs maak je samen, Helmond.
· Gurian, M, (2008). Strategieën voor onderwijs aan jongens & meisjes in het voortgezet onderwijs. Uitgeverij: Onderwijs maak je samen, Helmond.
· Hover, P. & Jong, M. de (2011). Van evenbeeld tot tegenpool. Over de imago’s van vijftien sporttakken volgens de Nederlandse bevolking. Mulier Instituut.
· Jolles, J. (2013). Nieuwsgierigheid is essentieel voor talentontwikkeling. De jeugdvoetbaltrainer, 193.
· Jolles, J. (2013). Hersenen zijn pas op latere leeftijd volgroeid dan gedacht. De jeugdvoetbaltrainer, 194.
· Meerjarenbeleidsplan 2009-2015 (2009). KNHB.
· Morree, J.J. de, (2006). Inspanningsfysiologie oefentherapie en training. Bohn Stafleu van Loghum, Houten.
· Reeser, J.C. (2005). Gender identity and Sport: is the playing field level? British Journal of Sports Medicine, 39-10.
· Scholten, F. (2008). Geslachtsverschillen in het spelgedrag tussen jongens en meisjes. VU Amsterdam.
· Schmalz, D.L. & Kerstetter, D.L. (2006). Girlie girls and manly men: children’s stigma consciousness of gender in sports and physical activities. Journal of Leisure Research, 38, 536-557.
· Smeets, B. (2014). De jacht op de jongens. Hockey.nl.
· Sportagenda 2016 (2012). Sport inspireert! NOC*NSF, Arnhem.
· Sportmonitor (2012). NOC*NSF.
· Strategische visie (2015). KNHB.
· Wann, D.L. (1997). Sport psychology. Upper Saddle River, NJ: Prentice Hall.
Websites
www.jellejolles.nl
www.hersenenenleren.nl
www.knhb.nl
www.learn-amsterdam.nl
www.onderwijsmaakjesamen.nl
www.jongensinbalans.nl
www.laukwoltring.nl