Coachingslessen van de Nederlandse trainer/coach in het buitenland – deel 2

Op vrijdag 29 juni 2018 organiseerde de KNHB een bijeenkomst van het Kennislab met als thema ‘Coachingslessen uit binnen- en buitenland’. Diverse coaches (Siegfried Aikman, Paul van Ass, Ageeth Boomgaardt, Jacques Brinkman, Xanti Freixa, Graham Reid en Eric Verboom) waren uitgenodigd om hun visie en ervaringen over dit thema te delen met een groot aantal belangstellenden.

Mede naar aanleiding van bovenstaande bijeenkomst leek het Hockeyvisie een goed idee om in twee artikelen enkele coaches die in het buitenland werkzaam zijn/zijn geweest, te vragen naar hun ideeën en ervaringen. Daartoe hebben Siegfried Aikman (Japan – coach nationale heren team vanaf 2016 tot heden), Paul van Ass (India – coach nationale heren team in 2015), Remco Hartgers (China – coach regionaal heren team in 2017), Herman Kruis (Belarus – coach nationale dames team vanaf 2015 tot heden), Janneke Schopman (Verenigde Staten – coach nationale dames team vanaf 2014 tot heden) en Eric Verboom (Duitsland – assistent nationale heren team) een aantal vragen ontvangen, waarbij zij vrij waren om in eigen bewoordingen hun ervaringen weer te geven. Hieronder deel 2. Deel 1 lees je hier.

Methodiek van trainen en coachen
De moderne trainings- en coaching-methodiek in Nederland kenmerkt zich door spelers verantwoordelijkheid te leren nemen, zelfreflectie als vaardigheid in te zetten en eigenaarschap te creëren. Op basis van spelgericht trainen, inzichten in motorisch leren en toepassen van motivatie en feedback wordt een ontwikkeling van de speler en van het team in gang gezet.

Aikman: “De Japanse spelers zijn gewend aan het drillen. Dat is het meest effectief, alleen niet als het om de wedstrijden gaat. Dan weten ze veelal niet wat te doen, anders dan draven en pingelen. Ik ben overgestapt op competentiegericht leren en op het nemen van eigen verantwoordelijkheid voor de groei als speler. Ik werk spelersgericht en we trainen spelgericht. We doen heel veel spelvormen en alles in competitie. Het was moeizaam om spelers medeverantwoordelijk te maken. Ik heb doorgezet, ondanks de weerstand. Veel met de spelersgroep en de staf gepraat, zowel individueel als in groepsverband en getracht ze te inspireren en te stimuleren. Daarbij is het wel makkelijk dat ze erg hiërarchisch zijn opgevoed en dat ze graag de eindverantwoordelijke willen plezieren. Door veel competitief te werken kon ik toetsen of we echt veranderden. Daarvoor heb ik een cultuurprogramma opgezet dat is gebaseerd op hun geschiedenis en waarden en normen. De eigen verantwoordelijkheid voor alles wat je doet staat centraal in ons programma. We hanteren de stelling: “Je bent erbij, omdat je er graag bij wilt zijn. Als je liever ergens anders bent, dan gunnen wij het je om daar te zijn, en nemen we afscheid van elkaar.” Door veel ruimte te geven om operationele zaken zelf vorm en inhoud te geven nemen spelers steeds meer de verantwoordelijkheid.”
Van Ass: “Ik heb geprobeerd mijn spelers in het veld zelfstandiger hun beslissingen te laten nemen. Vanuit mijn cultuur is dat logisch en wellicht krachtig. Echter, de structuur in India is ‘top down’. De spelers zijn gewoon gewend om uit te voeren wat er van hen gevraagd wordt. Dus is het lastig, en misschien zelfs niet wenselijk, om deze benadering te doorbreken… Om de spelers echt in mijn gedachtegoed mee te nemen, heb ik geen tijd gekregen. Op het moment dat Hockey India door kreeg dat ‘bevrijding’ wel eens een wezenlijk onderdeel kon worden van een nieuw elan, werd mijn bewegingsruimte beperkt.”
Verboom: “Het medeverantwoordelijk maken is vanzelfsprekend bij het Duitse team. Door de grote afstanden en de beperkt beschikbare tijd, hebben de spelers veel eigen verantwoording voor hun leerproces, fysieke staat, maar ook over hun tactische bagage. Tijdens de korte trainingskampen moet er vervolgens met elkaar flink gewerkt worden in ‘tactische subgroepen’.”
Kruis: “Het eerste jaar heb ik heel directief moeten coachen. Speelsters waren totaal niet gewend om mee te denken over systemen en wat te trainen. Er heerste in Belarus een cultuur van “De coach zegt wat ik moet doen en dat doe ik. Gaat het fout, jammer dan, maar ik moest het doen.” Deze stijl wordt bij de meeste clubs helaas nog steeds gevolgd. In het nationale team proberen wij de speelsters zelf verantwoordelijk te maken door middel van één op één-gesprekken, teammeetings, et cetera. Inmiddels hebben we de cultuur stap voor stap kunnen veranderen, zodat de speelsters nu meer zelf nadenken over wat te doen in en buiten het veld. In het nationaal team ben ik eindverantwoordelijk, maar ik bespreek veel met staf en speelsters. Alles gebeurt wel samen met mijn vaste tolk Vitaly die van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat bij me is. Het eerste jaar coachte ik vanaf de tribune, omdat de speelsters mijn coaching niet konden begrijpen. Via de radio gaf ik aanwijzingen en mijn assistent op de bank voerde die uit. Nu coach ik zelf en begrijpen de speelsters wat ik van ze verlang.”
Hartgers: “Chinezen zijn niet gewend om voor zichzelf te denken. Belangrijke beslissingen worden van hogerhand genomen, hoewel dat langzaam aan het veranderen is. Waar wij in Nederland gewend zijn om feedback te vragen aan spelers, of (soms ongevraagd) feedback krijgen, willen de Chinese spelers graag van de coach weten wat zij moeten doen.
Toch is het belangrijk dat spelers zelf beslissingen kunnen maken in het veld. Van ‘joystick-hockey’ is nog geen enkel team beter gaan hockeyen. Daarom heb ik wekelijks de spelers uitgedaagd om een presentatie te geven aan het team over de te spelen tactiek.
In Nederland zijn spelers erg assertief. Er zijn echter momenten dat spelers de coach moeten volgen, zonder telkens in discussie te gaan over de te volgen tactiek of trainingsinhoud. Chinese spelers moeten daarentegen juist leren om vaker vragen te stellen en kritisch te blijven. Coachen is aan de juiste knoppen draaien, en dat geldt ook hier.”
Schopman: “Er is een langzame verandering in de methodiek op gang gebracht. Maar speelsters houden ervan dat hen verteld wordt hoe en wat er in detail moet gebeuren. Aan die verandering wordt actief gewerkt door mijzelf en voormalig hoofdcoach Craig Parnham, nu verantwoordelijk voor de Coach Education.”

Kruis: “Inmiddels hebben we die cultuur stap voor stap kunnen veranderen, zodat de speelsters nu meer zelf nadenken over wat te doen in en buiten het veld.“

Janneke Schopman. Foto: Frank Uijlenbroek

Monitoren belasting en belastbaarheid
Eén van de thema’s in de visie op de ontwikkeling van hockeyspelers is: ‘Voor iedere leeftijd een passende belasting’. Dit uitgangspunt geldt ook voor topspelers. Het in balans houden van de belasting versus de belastbaarheid dient voortdurend aandacht te krijgen. Hoe verloopt het monitoren van die balans gedurende het jaar?

Voor Aikman is dat relatief eenvoudig. Hij is er altijd bij, want hij woont in Japan. “De belasting en belastbaarheid monitoren wij dagelijks. De spelers vullen een vragenlijst in waarbij ze aangeven hoe ze zich voelen, hoe ze slapen, of ze stress ervaren, moe zijn en/of pijn hebben. Sinds kort vragen we ook naar hun geluk en of ze energie hebben. Daarnaast trainen en spelen we altijd met draagbare software, voorzien van GPS, hartslagmeters en diverse andere meetinstrumenten. Die gegevens houden we dagelijks bij en delen die met de spelers. We filmen alle wedstrijden en vaak de trainingen, waarbij wij de spelers individueel coderen. De spelers, en uiteraard ook de staf, bekijken de resultaten. Afhankelijk van wie de behoefte voelt, wordt het initiatief genomen om de informatie te bespreken. Spelers spreken veel met elkaar, want we willen graag stimuleren dat ze kennis en ervaringen met elkaar delen.”
Van Ass vertelt: “Van een doordachte en op de speler afgestemde periodisering is geen sprake. Alles gebeurt fulltime, dus dat betekent blijven knallen en ‘niet zeuren’. Als de spelers vrij zijn van de nationale ploeg (bedoeld voor het nemen van rust), dan worden ze gelijk opgeroepen door hun bedrijf om daarvoor te hockeyen. Want door het bedrijf worden ze immers betaald! Daardoor is er echter geen sprake van een goede arbeid-rust-verhouding.”
Verboom: “In Duitsland ligt dit proces van monitoren bij de hoofdcoach en de fysieke trainers. Alle spelers worden 2-3x per jaar uitvoerig getest en deze testen hebben een belangrijke invloed op het selectieproces.”
Voor Kruis is het monitoren van de belasting-belastbaarheid een moeizaam verhaal. “De speelsters weten dat ze fit in de trainingskampen moeten komen. Dat gaat steeds beter, maar het blijft lastig. Ook omdat er bij de clubs weinig wedstrijdsituatief en op tempo getraind werd en wordt. De speelsters klagen over het feit dat hun eigen coaches, ondanks diverse cursussen, niet mee willen in andere, moderne trainingsideeën. Een ander punt is dat niet alle speelsters bij hun club fysieke training krijgen. Zij krijgen programma’s mee van de coach van het nationale team (Dimitri, die verantwoordelijk is voor het fysieke deel). Die programma’s moeten zij volgen en Dimitri moet dat dan monitoren. Bij het nationale team werken we met hartslagmeting. Op het gebied van medische ondersteuning voor de atleten zijn ze heel ver en zorgzaam. De speelsters worden periodiek getest (bloed, cardio, et cetera). Daar krijg ik een uitgebreid verslag van, waarbij we elke speelster apart bespreken.”
Hartgers: “In de periodes dat ik in China ben, werken wij naar een toernooi toe. Dan gaat de intensiteit tijdens de training omhoog. De spelers worden dan intensief gemonitord voor wat betreft hun fitheid door middel van vragenlijsten, tests en medisch onderzoek. In de periodes dat ik er niet ben, wordt de fitheid vooral onderhouden door ervaren trainers. Doordat wij de trainingsmethodiek hebben veranderd (van ‘pylonoefeningen’ naar ‘intensief spelgericht’ trainen), was het in begin belangrijk om te zien wat dit met de fitheid en belastbaarheid deed van spelers. Voordeel in China is wel dat de staf 6 dagen per week de spelers ziet.”

Schopman: “Ik geef niet op. Maar ik besef dat het voor mij lastig wordt om deze groep naar de Spelen van Tokio te leiden.”

Eric Verboom. Bron: Koen Suyk

Beleid
De KNHB heeft een Technisch Directeur (Jeroen Bijl), Prestatiemanager (Joost van Geel) en Talentcoördinator (Gerold Hoeben) die invulling geven aan het technisch beleid voor de nationale topteams. Daarnaast kennen we in Nederland een TM3-(Technisch Coördinator) en TM4-(Technisch Manager) opleiding, waarmee op verenigingsniveau wordt beoogd het beleid voor het opleiden en begeleiden van technisch kader te structureren. Tenslotte zijn er trainer/coach-opleidingen op diverse niveaus (van Basisopleiding t/m Hockeytrainer niveau 4). Een structuur die zowel de topsport als de breedtesport faciliteert en die ondersteuning garandeert.

Aikman zet daar het model in Japan tegenover: “Er is in Japan niet veel. Hoewel dat aan het veranderen is, zien ze de U21 al bijna als breedtesport. Het technisch beleid komt meestal van mij als bondscoach heren. Dat wordt dan overgenomen door de technisch verantwoordelijke uit het bestuur. Ik moet steeds toestemming vragen om mijn beleid te mogen uitvoeren en moet vervolgens zelf organiseren dat het voor elkaar komt. Wij moeten het dus, binnen beperkte kaders, veelal zelf uitzoeken. Er zijn in Japan geen hockeytrainer/coach opleidingen. Er is wel een algemene trainerscursus die verplicht is voor elke trainer/coach, als je een team wilt trainen. Maar in de praktijk valt die verplichting niet op te leggen. In Japan gaat het altijd om de knikkers. De spelers worden door hun trainer/coach gedrild. Ze trainen veel, eenzijdig en moeten veel duurloopjes doen. Hockey is nog veel gebaseerd op gedateerde technieken en strategieën. In Japan is schoolhockey relatief groot. Er zijn circa 8000 hockeyers in Japan die verspreid zijn over het hele land. De meeste hockeyers zitten op de middelbare scholen. Opleiden doen de scholen vaak op basis van voetbalboeken. Als de scholen geld hebben, huren ze buitenlandse specialisten in. Er zijn enkele clubs waar de studenten na het studentenleven gaan werken. Deze clubs stellen de spelers wel vaak in de gelegenheid te hockeyen of om buiten de club te blijven werken. De belangen van deze clubs gaan voor, omdat de spelers bij hen ‘in dienst zijn’. Deze opzet is niet wat ik als bondscoach wil.”
In India is er, volgens Van Ass, geen opleidings- of technisch beleid. “Er bestaat schoolhockey en er zijn gesponsorde teams. De sponsors van deze teams staan hun spelers af aan de nationale selectie. Als de spelers ‘vrij’ krijgen, moeten ze meteen meedoen met het bedrijfshockey! In India is geen sprake van clubhockey, wel van bedrijvenhockey. Ik weet niet waar en wanneer de jeugd speelt totdat ze 18 jaar zijn en er is geen inzicht in het beleid hieromtrent. Er bestaat geen echte trainer/coachopleiding. De buitenlandse coaches die er werken geven wel altijd presentaties. De Indiase trainer/coaches krijgen dan een mix van culturen en inzichten te verwerken. Maar desondanks zie je op bedrijvenhockeydagen nog steeds het ouderwetse grashockey, tactisch achterhaald: veel diagonale crossballen van de rechtsachter naar de linksbuiten. Van een goed tactisch plan is geen sprake.”
Verboom over de situatie in Duitsland: “Er bestaat enkel clubhockey. Er is een beginnende ontwikkeling dat hockeytrainingen ook via de scholen gevolgd kunnen worden. Er is bij de bond een Technisch Directeur en er zijn vier fulltime coaches die regelmatig bijeenkomsten hebben om over het technisch beleid te overleggen.
In Nederland zijn door het land en door het jaar heen meerdere kleine cursussen voor trainer/coaches. In Duitsland moet je echt een studie volgen aan de Sporthochschule in Keulen. Je kiest dan bewust voor een beroep als trainer/coach, terwijl in Nederland het coachen van een jeugdteam er vaak, naast een normale baan, bij wordt gedaan. In Duitsland heerst een heel sterke clubcultuur waar mensen zich vermaken, eten, drinken en andere bijeenkomsten hebben. Vaak bieden de clubs meerdere sporten aan (met name tennis).”
Kruis: “Het technisch beleid in Belarus werd in feite door de bond bepaald. Die diende dat voor te leggen aan het Ministerie van Sport. Vóór 2015 was de Federatie echter zeven jaar lang niet uitgenodigd, omdat het Ministerie niet tevreden was over het technisch beleid. Het opleidingsbeleid voor het kader is niet te vergelijken met Nederland. De trainingen op clubniveau in Nederland zijn veel beter dan in Belarus.
Het positieve op dit moment is dat er vanuit Belarus trainer/coaches naar EHF- (Europese Hockey Federatie) cursussen gestuurd worden om daar meer kennis op te doen. Probleem is echter de taal, want nagenoeg niemand spreekt Engels.
Een ander groot probleem is dat er geen echte jeugdcompetitie is. Belarus kent geen fabrieksteams, alleen school- en clubteams. Men wil steeds meer proberen de clubs tot familieclubs te maken. De clubs zijn vaak op professionele basis opgericht en moeten via bedrijfsactiviteiten hun geld verdienen. Zo heeft HC Minsk bijvoorbeeld een eigen restaurant in de stad en een eigen busonderneming. De belangenverschillen tussen de clubs versus de bond zijn groot. Men wil de club steeds op de eerste plaats zetten en vindt het nationale team dan lastig. Deze houding is de laatste twee jaar wel aan het veranderen, daar de clubs zien dat hun speelsters in het nationale team echt beter worden.
Er zijn weekenden waar toernooien worden gespeeld, maar waarbij het spelniveau erg laag is. Dat zien we vervolgens terug in het nationale team. De geselecteerde speelsters die bij een club zitten hebben een redelijk niveau, de rest speelt echt ‘meisjes schoolhockey’ en is niet geschikt voor tophockey op het niveau van de A-landen. We willen hier met prioriteit verandering in brengen.”
Volgens Hartgers is consistent beleid maken in China lastig vanwege externe krachtenvelden. “Uiteindelijk werd mij gevraagd een technisch beleidsplan te maken en uit te voeren. Maar de lokale politiek en de daarmee samenhangende machtsverhoudingen bepalen wat ermee gedaan wordt en hoelang ermee gewerkt wordt. Na de nationale kampioenschappen, meestal in september gehouden, zijn hockeycoaches in heel China verplicht om een meerdaagse bijscholing te volgen. Chinese coaches, maar ook buitenlandse coaches die op dat moment actief zijn in China, geven dan een presentatie. De opleiding van coaches is dus marginaal. Waar de coaches het meeste van leren, is het werken met buitenlandse (Koreaanse, Australische, Europese) coaches.”
Schopman: “Het beleid wordt gemaakt door het managementteam van de organisatie, bestaande uit leden waarvan eenieder verantwoordelijk is voor één van de vier strategiepijlers van USAFH: ‘Grow the Game’, ‘Serve Members’, ‘Succeed International’ and ‘Be an Effective Sports Leader’. Daarbij is topsport gesplitst tussen mannen en vrouwen. Hockey in de Verenigde Staten is nog geen jongensport. Op college is hockey geen sport die jongens kunnen beoefenen. Ze kunnen wel als trainingsspeler bij colleges meetrainen. Waar de dames rekening moeten houden met high school, college en recruiting evenementen om naar de school te gaan die jij wilt, hebben de jongens andere uitdagingen zoals voldoende speelmogelijkheden. De meeste spelers van het mannenteam spelen nu competitie in Europa.
Er zijn weinig trainer/coach-opleidingen. En de opleidingen die er zijn, zijn kort. Onder leiding van Craig Parnham is de bond nu begonnen om voor wat betreft de opleidingen structuur aan te brengen.”

Van Ass: “Op bedrijvenhockeydagen zie je nog steeds het ouderwetse grashockey, tactisch achterhaald.”

Herman Kruis. Bron: Frank Uijlenbroek

Talentherkenning en talentontwikkeling
Unieke kwaliteiten (h)erkennen en stimuleren is een vak op zich. Om het beste uit een team en een individu te halen, is het belangrijk om van iedere speler zijn unieke vaardigheden te herkennen en deze te stimuleren binnen een veilige leeromgeving, met oog voor diversiteit. Nederland heeft een hockeypopulatie van ruim 260.000 geregistreerde leden. Er is, buiten India misschien, vrijwel geen enkel ander land kwantitatief zo ruim voorzien van potentieel. Maar het is geen vanzelfsprekendheid dat er automatisch altijd voldoende talenten opstaan die een opleidingstraject kunnen volgen richting de internationale top.

Aikman: “Talentherkenning en talentontwikkeling gaat volledig volgens de Japanse cultuur. Dat betekent dat er veel toernooien zijn en dat het een kleine wereld betreft waarin men elkaar veel ziet spelen. Spelers worden in overleg met hun coaches uitgenodigd voor een selectiekamp. Criteria waarvan ik heb gevraagd om naar te kijken zijn:
– snelheid en dribbelvaardigheden
– mentaal: doelen stellen; presteren onder druk; omgaan met teleurstellingen; positief ondersteunen van medespelers; bereid zijn om vuil werk voor anderen te doen; luisteren naar coaching
– veranderbereidheid: nieuwe dingen proberen en dat ook leuk vinden
– tactische aspecten: herkennen van ruimte; kunnen spelen van een aanvallende 2:1 en een verdedigende 1:2; ondersteunen, gebruiken en aanvullen van elkaars sterke en zwakke punten; prescanning-‘check & do’.
Is een coach van een speler het met mijn selectie oneens, dan laat hij dat nooit weten.
Richting geven aan de talentidentificatie en -selectie gebeurt eigenlijk niet. Dit thema wil ik nog oppakken.”
Op de vraag hoe je van een selectie van 45 spelers naar 18 spelers gaat, antwoordt Van Ass: “Ik ben de enige die de uiteindelijke selectie samenstelt. Nadat de selectiegroep van 45 man aan jou is toevertrouwd, mag je de laatste 18 spelers voor een toernooi kiezen. Deze keuze moet dan nog wel formeel worden voorgelegd aan diezelfde selectiecommissie. Dat was in de praktijk een formaliteit, totdat men vond dat alles echt anders moet omdat het toernooi niet zo verlopen is zoals de heren van de selectiecommissie zich dat hadden voorgesteld. Dan kun je als coach gedwongen worden andere spelers in te zetten of zelfs spelers te bedanken. Maar als het de heren niet bevalt, dan lig je er af.”
Kruis: “Het probleem is dat op scholen de faciliteiten niet altijd even goed zijn, zeker als je buiten de steden komt. De bond wil uiteraard goed presteren, omdat het communisme graag sport gebruikt om te laten zien dat het goed gaat. In eerste instantie is de pool om te selecteren klein. De jeugd komt vaak uit schoolteams en zit nog niet bij professionele teams. We kijken bij selecteren naar techniek, atletisch vermogen, handelingssnelheid, mentaal en of een talent ‘leerbaar’ is. Want veel talenten trainen onder zwakke trainers en missen daardoor een goede opleiding. Door ze eerder bij het nationale team te betrekken hopen we dat gemis stap voor stap te ondervangen.”
Hartgers: “Het komt bijna niet voor dat topspelers van (districts-)team veranderen. Dat betekent dat interne talentherkenning en -ontwikkeling erg belangrijk is in China. Jonge spelers komen van lokale clubjes uit het district. De meeste nieuwe spelers hebben echter nog nooit een hockeystick vastgehouden en komen naar het sportcentrum om van hockey hun beroep te maken. Zij hebben dan gekozen voor een loopbaan in de sport. Na een assessment wordt hen een sport toegewezen. Het opleidingssysteem in China is niet te vergelijken met dat in Nederland. Het district Guangdong heeft zowel bij de heren als de dames een (jeugd-) opleidingsteam en een senioren-prestatieteam. Elk team bestaat uit 25 spelers. Alle spelers worden door dit district betaald om fulltime te kunnen hockeyen. Jeugdspelers krijgen ieder jaar te horen of zij mogen blijven of dat er geen toekomst meer is voor hen in het team. De talenten stromen rond hun 17e/18e jaar door naar het prestatieteam. Dan maak je wel enorme stappen als je met de spelers zes keer per week op het veld kunt staan. Nadeel is echter dat de teams weinig ‘exposure’ hebben. Ze spelen weinig competitieve wedstrijden, omdat er geen andere teams in de buurt zijn.
Er zijn slechts 2000 hockeyers in China en bijna allemaal worden die betaald door de Staat (via de districten). China besteedt geld aan hockey omdat het een Olympische sport is. Talenten worden opgeleid door de districten en de allerbeste spelers komen in de nationale teams. Die teams gaan soms 8 of 9 maanden non-stop op reis om zich voor te bereiden op belangrijke toernooien.”

Kruis: “Want veel talenten trainen onder zwakke trainers en missen daardoor een goede opleiding.”

Remco Hartgers. Bron: Wang Jia Qi

Tips voor de Nederlandse trainer/coach met buitenland ambitie
Geregeld zijn er trainer/coaches die zich afvragen hoe ze aan de slag kunnen komen in het buitenland. Ze hebben de trainer/coach-opleidingen in Nederland gevolgd, zijn enkele jaren actief geweest als trainer/coach en willen vervolgens over de grens kijken wat de mogelijkheden zijn om zich als trainer/coach, en als mens, verder te ontwikkelen.

Aikman vertelt hoe Japan bij hem is uitgekomen. “Ze hebben mij benaderd omdat ik er eerder heb gewerkt, de cultuur kende en men tevreden was over hetgeen ik acht jaar geleden daar heb gedaan.
Mijn tips zijn:
– volg eerst FIH- (International Hockey Federation) cursussen: je krijgt een goed netwerk, leert te werken met mensen uit verschillende culturen en hoort hoe het in andere landen gaat.
– verdiep je in de culturen, neem lokale mensen serieus en probeer zo goed mogelijk te integreren.
– zorg dat je goed contact hebt met jouw spelers en dat je transparant bent.
– drijf conflicten niet te ver door, wees pragmatisch.
– wees consequent in wat je wil bereiken en rapporteer.
– ga naar het land vóórdat je tekent en kijk goed rond, het liefst zonder iemand van de bond erbij.
– zorg voor een waterdicht contract en als het even kan een bankgarantie.”
Het contact van India met Van Ass verliep via een advertentie en een sollicitatievraag op Hockey.nl (ingestuurd door Roelant Oltmans, destijds Technisch Directeur in India, sinds september 2018 bondscoach van de Maleisische heren). Hij werd uitgenodigd voor een gesprek en naar aanleiding daarvan aangesteld.
Mijn tips zijn:
– regel vooraf bij de besprekingen goed wat jouw speelruimte als bondscoach is.
– zorg ervoor dat de bond die jou aanstelt begrijpt welke ruimte en bevoegdheden jij nodig hebt om je werk goed en succesvol te doen.”
Verboom had al meerdere buitenlandse contacten opgedaan, waarna hij door Duitsland werd gevraagd om voor een paar trainingskampen assistent-coach bij de heren te worden. “Vanuit die bijdrage is de klik ontstaan. Nu ga ik in ieder geval door tot en met het Wereldkampioenschap van eind 2018, maar er zijn ook al wat HPL (Hockey Pro League) wedstrijden afgesproken.
Mijn tips zijn:
– leer de taal.
– leer de sportcultuur (sterktes/zwaktes).
– ga wonen in het land waar je trainer/coach wordt.
– gebruik jouw internationale contacten.”
Kruis: “Door mijn vrijwilligerswerk bij de FIH en EHF ben ik met veel landen in contact gekomen. Geregeld wordt mij dan wordt gevraagd of ik ondersteuning wil geven. Vandaaruit is het coachen van Belarus op mijn pad gekomen.
Mijn tips zijn:
– ga niet dwars door de cultuur van het land heen.
– probeer te kijken wat er goed is en wat je zou willen veranderen.
– accepteer dat veranderingen stap voor stap gaan; je maakt snel iets kapot en dan duurt het lang voor je iets echt kunt veranderen.
– betrek de bond goed bij hetgeen je gaat doen.
– maak direct duidelijk hoe jij denkt dat er geselecteerd moet worden; jij bent onafhankelijk en het is goed als speelsters weten dat iemand van buitenaf zonder voorkennis gaat selecteren.
– blijf rustig als er een keer iets misgaat, want dat gaat zeker gebeuren; maak ze duidelijk hoe jij denkt dat die ‘fout’ geen tweede keer gemaakt kan worden.
– help ze met organiseren, geef suggesties ter verbetering en voorkom dicteren.
– help land met opleiden van een nieuwe generatie coaches die jouw werk kunnen overnemen; geef elke keer cursus aan de coaches in het werkveld en betrek ze bij jouw werk; zet het delen van kennis op 1.”
Voor Hartgers was de aanleiding voor coachen in China dat Floris-Jan Bovenlander en hij tijdens de WK 2014 in Den Haag twee internationale coachcursussen hebben georganiseerd. Daar zijn contacten gelegd met coaches uit Hong Kong, die op hun beurt weer contact hadden met Guangdong. “Die zijn uiteindelijk bij mij uitgekomen.
Mijn tips zijn:
– verdiep je in de cultuur van het land en van het hockey in dat land.
– behoud de sterke onderdelen van die cultuur en organisatie; versterk die met de aspecten waar wij als Nederlanders goed in zijn.
– met een attitude van “Ik kom uit Nederland en ik zal wel eens vertellen hoe het moet!”, ga je het niet redden!”
Schopman: “Ik ben bij de Verenigde Staten terecht gekomen via een vriendin die bij Groot Brittannië speelde toen Craig Parnham daar coach was.
Mijn tips zijn:
– probeer de cultuur te begrijpen.
– wees flexibel.”

Hartgers: “Met een attitude van “Ik kom uit Nederland en ik zal wel eens vertellen hoe het moet!”, ga je het niet redden!”

Roelant Oltmans (oud-bondscoach Pakistan heren). Bron: Koen Suyk

Wat kan Nederland leren van het land waar jij actief bent?
Aikman: “De liefde voor de sport. In Japan hockeyen ze omdat ze het een geweldige sport vinden. Mijn spelers genieten van elke training, gaan na de training graag nog even door en delen wat ze leren met iedereen. De spelers zijn verantwoordelijk voor wat ze doen en wat ze krijgen. Maak de aanpak en werkwijze voor hen inzichtelijk. Maak daarnaast ook duidelijk dat ‘voor wat ook wat hoort’. Wetenschappelijk onderzoek is er nog niet in Japan. We gaan wel onderzoek doen naar methodes om via speciale materialen de lichaamstemperatuur tijdens de Spelen van Tokio in 2020 met vijf graden te verlagen, nodig om in de hitte te overleven en te presteren. We verwachten overigens dat Nederland daar al mee bezig is.”
Van Ass legt uit: “De commercie rond het hockey is in India veel beter geregeld en vanuit de bond gestuurd.”
Verboom vult vanuit Duits perspectief aan:
– “timing en planning van trainingsstages en trainingen van het nationale team en de organisatie daaromheen.
– effectief omgaan met trainingstijd (kwaliteit en intensiteit zijn bepalend, niet omvang en aantal trainingen) en uiteraard het stellen van prioriteiten.
– samenwerking tussen trainers en coaches van de Bundesliga teams en de nationale coaches; door de grote afstanden moet je wel nauwkeurig met elkaar samenwerken.”
Kruis: “Er zijn in Belarus korte lijnen. Ik werk met de president van de bond, de rechterhand van de president en de Minister en Onderminister van Sport. Ik geef aan deze personen een duidelijke uitleg van mijn plannen en vraag ondersteuning voor invulling. Het buitenland vraagt om hulp en kennis. Wees duidelijk in de lijn waar jij naar toe wilt zonder iedereen tegen je in het harnas te werken.”
Hartgers: “Spelers in Nederland moeten gedisciplineerder worden. Om echt te kunnen presteren, moet je hard trainen en soms dingen trainen die niet leuk zijn. Nederlandse spelers hebben de neiging om overal vraagtekens bij te zetten. Maar zij hebben soms andere belangen en niet de ervaring, helikopterview en lange termijnvisie die de coach wel heeft. Overal waar ik in het buitenland heb gewerkt, was de toewijding van de spelers fantastisch. Dat was telkens de basis voor het succes. Wetenschappelijk onderzoek is een belangrijk onderdeel in de Chinese sport. Sinds twee jaar is onze staf uitgebreid met een onderzoeker, tevens bewegingswetenschapper. Hij spreekt Engels, wat het gemakkelijk maakt om te communiceren. Wij hebben samen een aantal onderzoeksdoelstellingen opgesteld. Op dit moment zijn wij bezig om een duidelijk beeld te krijgen van de bewegingen bij de verschillende slagtechnieken en bij de sleeppush. Hoe komt het dat de één harder slaat, flatst, pusht dan de ander? En hoe kunnen wij die technieken verbeteren?”

Marijne: “Verbaas je niet, verwonder je slechts.”

Janneke Schopman. Bron: Koen Suyk

Tot slot
Het laatste dat Hockeyvisie voorlegde: wat zijn de leerervaringen als coach èn als mens van het werken in het buitenland?

Aikman: “Ik heb geleerd geduldig te zijn, te lobbyen om dingen voor elkaar te krijgen en ook om de steun te krijgen voor wat ik wilde organiseren. Vooral omdat ik ze daarbij vaak uit de comfortzone haal. Ik ben realistisch geworden in de doelen die ik heb en de bereikbaarheid daarvan.”
Van Ass: “Ik heb nog meer ervaren dat alles perceptie is. Dus begrijp ik goed dat ik de processen bekijk vanuit mijn eigen perceptie en cultuur. Dat kan in Nederland goed zijn, maar hoeft geen aansluiting te vinden in het land waar je naartoe gaat.”
Verboom: “Ik heb de taal geleerd, het gedetailleerd voorbereiden op trainingen en wedstrijden en het gebruik maken van de specifieke sterktes en mogelijkheden van het land met daarbij het toepassen van mijn ‘Nederlandse’ kennis.”
Kruis: “Ik heb leren relativeren. In Nederland hebben we het heel goed, maar als ik zie onder welke omstandigheden men in andere landen moet sporten, dan zijn wij gezegend. Het voordeel in Belarus is dat minder mensen er een mening over willen hebben, hetgeen sommige processen ten goede komt. Bovenal is het prachtig om met verschillende culturen te mogen werken. Dat is buitengewoon leerzaam. Ook de gastvrijheid en vriendschap die je in het buitenland vindt is fantastisch. Alleen al daarom is het geweldig om te doen.”
Hartgers: “Nederlandse clubteams kunnen maximaal 4 of 5 keer in de week trainen. In de tussentijd gaan ze naar huis, studie of werk. Dan heb je geen invloed meer op de spelers. Iedereen die als bondscoach heeft gewerkt, heeft ervaren hoe het is om iedere dag met een groep bezig te zijn gedurende een week, een maand of langer. Je maakt dan niet alleen het verschil door de uren die je maakt, maar vooral de ook door de volledige focus van de spelers maakt dat je enorm snel verbetering ziet. Dat maakt werken in het buitenland met nationale teams zo enerverend.”
Schopman: “Het is lastig om één ding aan te geven, want ik leer elke dag weer!”

Sjoerd Marijne: “Ik kan slechts zeggen dat ik in ruim anderhalf jaar veel levenswijsheid heb opgedaan.” Bron: Koen Suyk

Meer weten?

 

  • Hockeyvisie
Bekijk alle hockey visies

Deel deze pagina