Training geven aan 4-5 jarigen
Je gaat met Funkey aan de slag. Of misschien wel met een ander programma voor 4/5-jarigen. In dit artikel zetten we enkele kenmerken en aandachtspunten op een rij, die van belang zijn voor het lesaanbod voor deze leeftijdscategorie.
Kenmerken 4/5-jarigen
- De kinderen spelen nog veel alleen in deze fase. Ze leren langzaam hoe het is om echt te spelen met anderen. Samenwerken kan daarom moeilijk zijn voor sommige kinderen. Help ze daarbij en geef ze de ruimte om het te leren.
- Motorische ontwikkeling 4/5-jarigen:
- Ze hebben plezier in alle grondvormen van bewegen: rennen, klimmen, springen etc.
- Ze kunnen redelijk tot goed werpen en vangen.
- Ze hebben over het algemeen een relatief goede lichaamsbeheersing.
- Gecompliceerde bewegingen zijn mogelijk (touwtjespringen).
- Het combineren van beweegvormen is nog lastig.
- De voorkeurshand ontwikkelt zich.
- Spel- en speelontwikkeling:
- Ze kunnen alleen spelen, maar ook met andere kinderen.
- Ze ontwikkelen hun eerste vriendschappen.
- Ze begrijpen eenvoudige spel- en speelregels.
- Ze kunnen aan groepsspelletjes deelnemen.
- Ze hebben belangstelling voor combinaties van speelmaterialen.
- Ze bouwen hun speelwereld op via imitatie en fantasie.
- Ze ontwikkelen doelbewustheid.
- De kinderen hebben een grote bewegingsdrang en staan dus niet graag stil.
- De kinderen zijn vooral visueel ingesteld. Met alleen uitleggen hoe een oefening werkt ben je er nog niet. Je moet het echt voordoen.
- De kinderen hebben een rijke fantasie, spelen vaak uit zichzelf en bedenken tijdens hun spel vaak eigen oplossingen.
- De kinderen hebben moeite met concentratie en zijn snel afgeleid.
- De kinderen zijn snel moe, maar ook snel hersteld.
Aandachtspunten voor het begeleiden van 4/5-jarigen
- Bied alle lesonderdelen zoveel mogelijk aan in spelvorm en met een speels karakter.
- Probeer zoveel mogelijk elke les rondom één thema aan te bieden. Gebruik hierbij de verhaalvorm; deze prikkelt de fantasie van de kinderen. Geef ook ruimte voor eigen ontdekkingen!
- Probeer zoveel mogelijk voor te doen in plaats van uit te leggen. De kinderen zijn op deze leeftijd visueel ingesteld en leren door te kijken en na te doen (imiteren).
- Houd rekening met wat de kinderen wel/niet kunnen. Bijvoorbeeld wat betreft tellen: 1 + 1 kunnen ze (nog) niet oplossen, maar ze weten wel wat 1 bal + nog 1 bal is!
- Kinderen zijn één met hun lichaam en zitten in een bewegingssituatie. Het is daarom belangrijk om aanwijzingen niet ‘op het lichaam’ te geven, bijvoorbeeld: houd je linkerhand iets gedraaid. In plaats daarvan zou je kunnen zeggen: mik de bal richting de bomen. Dit noemen we landschappelijke aanwijzingen, die verwijzen naar de buitenwereld. Deze werken beter voor de kinderen dan te verwijzen naar hun lichaam.
- Kinderen in deze leeftijdscategorie kennen weinig gevaar; let daarom extra op veiligheid en goede begeleiding.
- De binding met de ouders is sterk; de kinderen hebben extra behoefte aan persoonlijke aandacht en veiligheid.
- Laat de kinderen veel en op verschillende manieren bewegen om aan hun bewegingsdrang tegemoet te komen.
- Laat oefeningen niet te lang duren. Kijk goed naar hun concentratiecurve en houd daar rekening mee in de lengte van oefeningen en afwisselingen en het aanbieden van variaties.
- Benader de kinderen altijd op een positieve wijze; benadruk altijd wat goed gaat!