Van plan naar actie

In het Strategisch plan 2020 van de KNHB staat de ambitie voor de ‘Nederlandse speelstijl’ als volgt beschreven: snel, creatief, aanvallend hockey met een solide verdedigende basis, als individu in een team! De uitwerking van deze ambitie is in het seizoen 2017-2018 landelijk onderwerp van gesprek geweest. Want wat betekent dit nieuwe gedachtengoed bij zowel de KNHB als de verenigingen in Nederland voor de visie op opleiden van hockeyers? KNHB-prestatiemanager Joost van Geel is inmiddels een jaar bezig deze visie vorm te geven bij de districts- en nationale jeugdselecties en trok het land in om de verenigingen mee te nemen in dit gedachtegoed. Twee stellingen haalden zelfs de landelijke pers:
1. Geef op de club niet meer dan twee verplichte hockeytrainingen per week aan kinderen van de basisschool.
2. Stop met selecteren op basis van talent in deze leeftijdsgroepen.

In november 2017 heeft Hockeyvisie een artikel gepubliceerd waarin werd ingezoomd op de oorsprong van het Nederlandse hockey DNA. In de tweede publicatie van deze reeks staan we stil bij de uitwerking van deze visie op opleiden bij de districts- en nationale jeugdselecties en wat dat betekent voor het clubhockey.

Van Geel is dagelijks druk met het monitoren van de verrichtingen van de nationale jeugdteams en het verder vorm geven van de nieuwe visie. “De geformuleerde visie is nog volop in ontwikkeling. Het is niet zomaar een boek uit de kast halen en dat toepassen. Goed opleiden is een complex geheel. Het gaat om verschillende factoren: fysieke ontwikkeling, motivatie, context van bijvoorbeeld vrienden, ouders en school, zelfvertrouwen, de verhouding tussen begeleiding en speler, enzovoort. We zijn er vanuit diverse inzichten van overtuigd geraakt dat we er verstandig aan doen kritisch te kijken naar hoe wij spelers opleiden en waar we verbeteringen kunnen aanbrengen. Ik ben ervan overtuigd dat je bij de oorzaak moet beginnen en niet bij de symptomen. Daarom is het van belang dat je eerst de uitgangspunten definieert om daar vervolgens invulling aan te geven. Als je steeds reageert vanuit wat je ziet of ervaart, dan is de kans groot dat je de focus op het doel verliest en continue bezig bent om bij te sturen.”

Van Geel: “Ik ben ervan overtuigd dat je bij de oorzaak moet beginnen en niet bij de symptomen.”

Joost van Geel. Bron: Willem Vernes

Aanleiding voor de nieuwe visie
De nieuwe visie is niet zomaar uit de lucht komen vallen. Daar zijn verschillende vragen aan vooraf gegaan. Naast de introductie van een prestatiemanager heeft de KNHB verleden jaar de structuur van de KNHB Academie aangepast. Karien Meuleman is in februari 2018 aangesteld als manager Expertisecentrum en is onder andere verantwoordelijk voor het Strategisch plan en het Kenniscentrum. Zij licht toe: “De huidige visie is tot stand gekomen doordat er, geïnspireerd door de Zelfdeterminatietheorie van Deci & Ryan (schema 1), drie belangrijke vragen werden gesteld bij het formuleren van de Strategische visie 2020:
1. Hoe kunnen we alle hockeyers de vrijheid geven om zich binnen het team optimaal te ontwikkelen (autonomie)?
2. Hoe zorgen we ervoor dat zoveel mogelijk hockeyers verbonden blijven aan de sport (verbondenheid)?
3. Hoe maken we de hockeysport kwalitatief nog sterker dan ze al is (competentie)?”

Schema 1: Zelfdeterminatietheorie Deci & Ryan

Zes uitgangspunten
Op het Nationaal Hockeycongres van 2018 zijn vanuit het DNA (‘Vrijheid in het team’) zes uitgangspunten geformuleerd om de ambitie te kunnen verwezenlijken; ‘ieders goud’. Deze uitgangspunten vormen de basis van de nieuwe visie. In dit artikel gaan we nader in op deze zes punten en hoe de KNHB probeert deze toe te passen bij hun organisatie en selecties.

1. Sport en privé in balans (‘sociaal-maatschappelijke balans’)
Standpunt KNHB: “Sporten is leuk en belangrijk. Maar school, werk en een sociaal leven zijn dat ook. Dat zijn heel wat ballen om in de lucht te houden, voor jong én oud. Om optimaal te kunnen blijven ontwikkelen, vindt de KNHB een gezonde balans tussen hockey, school/werk en privé heel belangrijk. Ouders spelen hierin een grote rol. Zij kunnen hun kinderen helpen een goede balans te vinden en de juiste keuzes te maken wanneer nodig. Hierbij is het voor verenigingen wel van belang een scheidslijn te trekken: wanneer betrokkenheid bemoeienis wordt, is dat niet in het belang van het kind.”

Dat klinkt veelbelovend, en daar kan niemand het mee oneens zijn. Toch was de trend de afgelopen jaren dat clubs steeds meer zijn gaan trainen, het seizoen vroeger zijn gestart, en van hun leden op een steeds jongere leeftijd meer vragen. Is de gewenste balans nu dan gemiddeld te vinden? Van Geel: “Vanuit de KNHB hebben we een aantal van deze ontwikkelingen tegen het licht gehouden. Kinderen worden vaak al op vroege leeftijd gedwongen een keuze te maken voor één sport, want anders worden ze bijvoorbeeld niet geselecteerd. De betrokkenheid, of bemoeienis, van ouders is enorm toegenomen. De druk op goed presteren van de kinderen ook. En wij vroegen ons af of deze ontwikkeling niet te eenzijdig was. Diverse onderzoeken tonen aan dat veel kinderen voor hun 16e/18e stoppen met georganiseerd sporten omdat ze het niet meer leuk vinden. Als er naar de reden van ‘niet leuk meer’ wordt gevraagd, dan is het antwoord vooral dat ze binding en belasting, gekoppeld aan beleving / leeftijd een mismatch vinden. De extrinsieke motivatie voert dan snel de boventoon boven de intrinsieke. Zorg er als begeleider voor dat je een omgeving creëert waar kinderen niet moeten, maar blijven willen.”

Meuleman: “Daarom is de competitiestructuur voor de D- en C-categorie per seizoen 2018-2019 aangepast. We willen dat er meer rekening gehouden kan worden met de leeftijd (belasting) en dat de programma’s van de districtsteams aangepast worden aan het algemene jaarschema van het onderwijs. Het is van belang dat we de ouders goed informeren waarom wij kiezen voor deze nieuwe opzet. Immers kinderen, zeker in de leeftijd tot 14-15 jaar, zijn afhankelijk van hun ouders. Het is belangrijk dat zij niet in een spagaat komen tussen de verwachtingen van bijvoorbeeld een club en hun ouders.”

Van Geel: “Zorg er als begeleider voor dat je een omgeving creëert waar kinderen blijven willen.”

Bron: Frank Reelick

Op welke manier geeft de KNHB hieraan invulling?
Van Geel: “Er is met de begeleidingsteams een opzet gemaakt voor een heel seizoen en er is een verwachting qua jaarplan. We hebben daarin de belangrijke momenten voor wat betreft het hockey benoemd en met de spelers besproken hoe zij dat optimaal kunnen combineren met school en privé, rekening houden met vakanties en examens, leren tijdens stages zijn dan ook onderdeel van het totale programma. Bovendien willen we dat onze spelers, naast het spelen van een eindtoernooi, hun schooljaar voldoende afronden.
Daarnaast is de wijze van omgaan met elkaar, hoe elkaar aan te spreken, en het helder uitspreken van verwachtingen van essentieel belang! Er zijn verschillende theorieën over motivatie, zoals de Zelfdeterminatie theorie van Deci & Ryan, die voor ons een belangrijke inspiratie zijn. Wij vinden het belangrijk dat je de betrokkenen meeneemt in het verhaal en hen daarin ook de ruimte geeft om eigen keuzes te maken.”

Clubs kunnen hiermee echt aan de gang. Waar moeten ze dan vooral aandacht aan geven? Hoe gaan zij het gesprek met de ouders aan, want veel ouders  zien dit als bemoeienis met de opvoeding? Hoe kun je het als club zo brengen dat ouders de meerwaarde zien?
Meuleman: “Alles start met het uitdragen van de visie. Maak deze helder en zorg dat je de keuzes die hiermee gemaakt worden herkenbaar in lijn liggen. Er ontstaat vaak weerstand omdat de boodschap niet gelijk is aan de uitvoering. Neem ouders mee in de wijze waarop je het als club wilt invullen en geef hen daarin ook een positie. Laat bijvoorbeeld zien welke rol zij het beste kunnen nemen om hun zoon of dochter te helpen de persoonlijke ambities waar te maken. Een startbijeenkomst aan het begin van het seizoen waar de kinderen vertellen hoe zij invulling willen geven aan het seizoen, opent bij veel ouders echt de ogen!”

Meuleman: “Alles start met het uitdragen van de visie. Maak deze helder en zorg dat je de keuzes die hiermee gemaakt worden herkenbaar in lijn liggen.”

Bron: Koen Suyk

2. Bijdrage leveren aan het team
Standpunt KNHB: “Of je nu zes jaar bent of zestig, man of vrouw, recreatief speelt of op tophockeyniveau: iedere speler is verantwoordelijk voor zijn bijdrage aan het team. Zowel op het veld als daarbuiten. Hockey is een teamsport, maar begint bij het individu. Kom dus niet alleen halen, maar ook iets van jezelf brengen. Wees je bewust van wie je bent, wat je krachten en valkuilen zijn, en wat jouw individuele bijdrage aan het team is. De KNHB vindt het belangrijk dat iedere hockeyer zich bewust is van deze verantwoordelijkheid en het belang van het team vooropstelt.”

Zijn wij in Nederland als hockeyers consumenten aan het worden of zijn we lid van een vereniging? Is het niet allemaal iets teveel éénrichtingsverkeer geworden? Hoe wil de KNHB het principe van halen, maar ook brengen tastbaar maken?
Van Geel: “We stimuleren de begeleidingsteams om meer de dialoog op te zoeken. Voorkom dat sporters gaan handelen vanuit een opdracht. Dat is eigenlijk niet meer dan reproduceren van wat de begeleiding wil zien. Zo voorkom je dat sporters hun eigen verantwoordelijkheid gaan nemen. De kunst is om de juiste vragen te stellen en de ontvanger aan het denken te zetten. Dat betekent dat je als begeleiding in staat moet zijn om verantwoordelijkheid aan de sporters te geven, zodat zij zich verantwoordelijk gaan voelen voor hun eigen keuzes. Als dat lukt, dan gaan ze bijna vanzelf een bijdrage aan het geheel leveren, omdat ze dan meer voelen dat zij het team nodig hebben om de doelstellingen te halen. Om dit proces goed op gang te krijgen, is het van belang een goed voorbeeld te geven en dat het doorleefd wordt.
We handelen op deze manier ook met de begeleidingsteams. Daarbij hebben de coaches en managers hun eigen leerplan waarover we op gezette momenten overleg met elkaar hebben. Verder raad ik begeleidingsteams aan om naast bovenstaande zaken met de spelers te gaan zitten en een aantal zaken expliciet te benoemen en te bespreken: “Wat kom ik als speler halen?”, “Wat breng ik voor mijn team?”, “Wat vinden we belangrijk als team?” en “Hoe spreken we elkaar daarop aan?”
Het is aan de coach om dit proces goed te begeleiden. Ten eerste om het helder te maken met elkaar en daarnaast om echt in gesprek te gaan om de ontwikkelingen te monitoren. Dit is samen te vatten in ‘uitspreken-afspreken-aanspreken’!”

Karien Meuleman. Bron: Koen Suyk

Meuleman: “Dit principe is ook heel goed toe te passen op het kantoor zelf. Zo heeft de KNHB haar organisatiestructuur aangepast naar een ‘service gerichte organisatie’, waarbij we meer vraag-gestuurd dan aanbod-gestuurd willen zijn. Dit zorgt ervoor dat er een goede balans moet zijn tussen halen en brengen: we brengen kennis en structuur en hopen betrokkenheid en een betere hockeysamenleving te halen. Onderling proberen we veel meer de medewerkers zelfstandig te laten werken: niet meer opdragen wat ze moeten doen, maar ze zelf met hun eigen plan laten komen. We vragen in gesprekken of discussies steeds vaker: “Wat verwacht je van de ander en wat draag je er zelf aan bij?”
Mijn ervaring is dat dit een heel andere, positieve, dynamiek geeft. Daarnaast zullen we ook wel moeten: hoe kunnen we dit wel van onze verenigingen vragen wanneer we het zelf niet op deze manier doen? Ik zou verenigingen willen adviseren ermee aan de slag te gaan. Wanneer je gezamenlijk het gesprek aan gaat en iedereen op zijn eigen bijdrage stuurt, ervaar je hiervan al binnen een jaar de voordelen.”

Meuleman: “We vragen in gesprekken of discussies steeds vaker: “Wat verwacht je van de ander en wat draag je er zelf aan bij?”

Bron: Koen Suyk

3. Beter hockey begint bij jezelf (‘zelfregulering ontwikkelen’)
Standpunt KNHB: “Wie zich wil ontwikkelen in de hockeysport, moet zelf de regie daarin nemen. Wie beter dan jijzelf weet waar je heen wilt? Daar concreet stappen in zetten, is niet voor iedereen even makkelijk. Het ontwikkelen van het zelfregulerend vermogen vindt de KNHB dan ook een belangrijk punt. Hoe kunnen trainers, coaches, ouders en andere betrokkenen hockeyers helpen om zelfbewust te bepalen waar ze heen willen, welke stappen ze daarvoor moeten zetten en zichzelf te evalueren? Zelfregulatie zorgt niet alleen voor persoonlijke groei, maar geeft ook meer plezier in waar iemand mee bezig is. Je creëert zo immers meer focus en grip op jouw talent en groeipotentie. De KNHB gelooft dat dit voor iedereen belangrijk is: van de jongste spelers tot de veteranen, en van trainers tot bestuurders.”

Diverse sportbonden in Nederland geven steeds meer aandacht aan zelfregulering. Wat is de reden voor de KNHB om dit principe ook centraal te stellen? Er zijn namelijk tegengeluiden: presteert de sporter beter door zelfreflectie of kan een goede sporter beter reflecteren? Daar is de wetenschap het nog niet helemaal eenduidig over eens. Want halen sporters zonder goede zelfreflectie dan niet de top?
Van Geel: “Wij hechten veel waarde aan een sporter die de regie in eigen hand neemt. Hij kan niet steeds naar de bank kijken bij een te nemen beslissing. Feedback van de begeleiding is tijdens de speelminuten nauwelijks mogelijk. De sporter moet derhalve in staat zijn om zijn acties in korte tijd te analyseren. Lukt hem dit niet, dan zal hij een traag leervermogen ontwikkelen. Zorg er daarom voor dat sporters deze vaardigheden aanleren om in het veld sneller de juiste beslissing te nemen. Zelfregulatie stimuleert de ‘groeimindset’ en andersom. Dit is een belangrijke voedingsbodem voor ontwikkelen, ook op langere termijn. Zelfregulatie is te leren, net zoals je een techniek aanleert.
Denk goed na welke vaardigheden je op welke leeftijd wilt aanreiken. Bij jonge leeftijden vinden zaken veel meer in het ‘hier en nu’ en in de directe omgeving plaats (bijvoorbeeld: zelf ranja maken; hoeveel passeeracties ga je maken?). Bij oudere leeftijden kun je aan de slag met vragen als: “Wat wil ik trainen de komende maand?”, “Met wat voor resultaat?”, “Hoe regel ik met mijn studie dat ik dat en dat voor elkaar heb?”
Deze vaardigheid is eveneens toepasbaar bij de begeleiding. Daar sturen wij binnen de KNHB op. Zo ontstaat er een goed voorbeeld en doorleven de leden van de begeleiding beter datgene wat ze ook toepassen bij de sporters. Het wordt aldus gemeengoed: zo doen we het bij de KNHB!”

Zelfregulatie is te leren, net zoals je een techniek aanleert

Bron: Koen Suyk

4. Voor iedere leeftijd een passende belasting (‘belasting en belastbaarheid’)
Standpunt KNHB: “Plezier maken, spelen en ontdekken; tot en met de D-jeugd is dat het enige wat kinderen tijdens het sporten moeten doen. Lol maken tijdens de trainingen. Verschillende sporten uitproberen. Maar ook: voldoende rust pakken en niet vaker dan twee keer per week team georganiseerd trainen. De KNHB is van mening dat tot en met de D-jeugd alle spelers hetzelfde aanbod, kwalitatief en kwantitatief, aan training moeten krijgen, en dat de focus daarbij ligt op inspireren, uitdagen, techniek ontwikkelen, spelen en plezier maken. Door bijvoorbeeld trainingsvelden ook buiten trainingstijden open te stellen voor kinderen, kunnen zij naar eigen behoefte wat vaker de stick pakken om te oefenen. Onderzoek en ervaring leren ons dat selecteren tot deze leeftijd minder tot geen zin heeft, en bovendien onnodige druk legt op de jonge spelers.”

Plezier is een woord dat veel gebruikt wordt, maar het is ook een containerbegrip. Wat voor de één plezier is, hoeft dat vooral niet te zijn voor de ander. Er wordt vaak snel gezegd: “Het moet vooral leuk zijn.” Maar wat is dan leuk? Hoe definiëren jullie het woord plezier?
Van Geel: “Plezier heeft te maken met dat het nu leuk is en straks ook nog. Dat je lol hebt in wat je doet. Dat betekent eveneens dat er een andere kant van de medaille is. Het is niet alleen maar zonneschijn. Om iets te bereiken, moet je ook tegenslagen (leren) overwinnen, wat een ‘uitgesteld leuk’ is. Daarnaast willen kinderen allemaal heel graag leren en succesbeleving ervaren. Dat gevoel is cruciaal.
Onderzoeken wijzen uit dat er op dit vlak amper verschil is tussen een sporter in een breedteteam en een topsporter. Bij beiden gaat het om samen met anderen sporten, waarbij ze invloed willen hebben over welke route en welke keuzes. Creëer daarom een veilige en krachtige leeromgeving waarin de begeleiding en sporter weten wat van hen verwacht wordt. Dan nemen de betrokkenen sneller hun verantwoordelijkheid en initiatief. Dat komt ten goede aan de eigen creativiteit. Dus stimuleer dit!”

Op verenigingen worden vaak discussies gevoerd over op welke leeftijd je moet selecteren. Zoals eerder aangegeven is er een trend dat er op steeds jongere leeftijd geselecteerd wordt. Meestal zijn de redenen: om sporters optimaal te laten ontwikkelen moeten ze wel door teamgenootjes uitgedaagd worden, en sporters dienen weerstand te krijgen. Als we als club een bepaalde ambitie hebben, dan is het belangrijk dat de teams wel op een goed niveau spelen.
Van Geel: “Côté heeft in zijn onderzoeken helder gemaakt dat je moet waken voor vroege specialisatie en voor te grote externe druk. Laat kinderen op de basisschool leeftijd vooral plezier krijgen in hun sport. Zich zo breed mogelijk ontwikkelen als basis voor in de pubertijd. Elke dag het veld op is geen probleem, graag zelfs. Maar elke dag gestructureerd trainen is snel saai, kan creativiteit wegnemen en de druk onnodig verhogen. Èn het betekent een veel grotere kans op afhaken op latere leeftijd. Van belang is dat de sporters rondom hun pubertijd zelfstandig beslissen: “Ik vind hockey zo leuk dat ik er mee door ga.” Een goede intrinsieke motivatie maakt hun sportparticipatie duurzaam. Het is in die leeftijdscategorieën veel belangrijker dat je als club de juiste faciliteiten biedt (‘selection by provision’). Zorg daarom voor alle kinderen voor goede trainers die de kinderen kunnen uitdagen en aanbieden wat elk individu op zijn niveau vraagt. Of je nu een kleine of grote club bent, dit principe is overal toe te passen. Dat is natuurlijk een hele uitdaging waar we als KNHB veel meer aandacht voor willen vragen.
Meuleman: “Zo is najaar 2018 de Basisopleiding gratis aan alle clubs aangeboden om het kader te versterken. Inmiddels hebben meer dan 250 clubs hierop ingetekend! Daarnaast hebben we Technisch Management opleidingen waar de deelnemers geleerd wordt om hieraan voor het kader een zo goed mogelijke invulling te geven.”

Bron: HC Abcoude

Indelen, samenstellen of selecteren?
Op elke club is selecteren een gespreksthema. Maar wat is selecteren precies? Praten we over hetzelfde? Er ontstaat onnodig veel onrust omdat de interpretatie van de definities vaak verschillend zijn. Daarom een korte uitleg van de drie genoemde termen:
Indelen: hieronder verstaan we de activiteit om losse individuen samen te brengen in groepen. Indelen kan volgens een aantal methodieken, waaronder selecteren en samenstellen.
Selecteren: selecteren betekent volgens het woordenboek: uitzoeken naar bekwaamheid of geschiktheid. De teams worden ingedeeld naar sterkte van de individuen. Deze indeling vindt plaats op basis van nader te bepalen selectiecriteria.
Samenstellen: bij samenstellen is de meetlat van prestatie van ondergeschikt belang. Het zijn juist de sociale factoren die van doorslaggevend belang zijn. Hierbij wordt onder meer gekeken naar vriendschapsrelaties, gevaar voor sociaal isolement en demografische redenen.

Uitgangspunten van selecteren
Als een vereniging besluit selecteren als instrument te hanteren, vanuit welk vertrekpunt dient zij dan deze criteria vorm te geven? Het is belangrijk dat de vereniging nadenkt over deze drie vertrekpunten:
– Selecteer je in lijn met de ambitie van de club?
– Of op het CV van de begeleiding?
– Of op basis van de droom en mogelijkheden van de spelers?
Zorg er voor dat je als club dit vertrekpunt helder maakt, de beweegredenen deelt en consistent uitvoert. Dan weten de leden waar ze aan toe zijn, kunnen ze zich daarop richten en er hun eigen verantwoordelijkheid in nemen.

Laat kinderen op de basisschool leeftijd vooral duurzaam plezier krijgen in hun sport

Bron: Frank Reelick

Meer of beter trainen?
Er wordt vaak gediscussieerd over: “Als je de top wilt halen, moet je op jonge leeftijd al veel investeren. Hoe meer uren je maakt, hoe verder je komt.” Dan wordt er regelmatig tegengeworpen: “Ja, maar als het kind zelf nou veel wil trainen, dat moet je toch niet frustreren?” Hoe kijkt de KNHB tegen deze discussie aan en hoe gaat zij hiermee om?
Van Geel: “Als KNHB hebben we een harde stelling ingenomen: in de basisschoolleeftijd (’talentherkenningsfase’) moeten clubs maximaal twee hockeytrainingen per week aanbieden. Naast bijvoorbeeld heel veel spelen en breed motorische trainingen. Daarmee willen we niet zeggen dat een kind van die leeftijd niet méér mag hockeyen. Voorkom dat een sporter op die leeftijd meer expliciete trainingen krijgt. Stimuleer juist dat ze uit zichzelf gaan hockeyen (impliciet trainen). Stel het complex open en geef leden de ruimte om in eigen tijd een balletje te slaan zonder de bemoeizucht van een trainer of ouder. Er zijn clubs die een instuiftraining aanbieden waar kinderen vrijwillig naar toe kunnen, en daar bijvoorbeeld lekker een onderling partijtje spelen. Ze kunnen zo veel makkelijker hun creativiteit kwijt en er is minder druk van ‘moeten presteren’.
Côté gaf het al aan: “Zorg voor variatie waardoor kinderen op latere leeftijd niet afhaken omdat ze het niet meer leuk vinden. Zorg er voor dat ze zo gemotiveerd worden dat ze op de middelbare school leeftijd (bij Côté is dat de ’talentontwikkelings- of specialiseringsfase’) zelfstandig de keuze maken om het beste uit zichzelf te willen halen en daar zoveel mogelijk voor te doen. Dat is het moment om de trainingsintensiteit op te voeren.”
Meuleman: “Wij stimuleren verenigingen om de sporters een brede(re) motorische ontwikkeling aan te bieden door bijvoorbeeld het toepassen van het Athletic Skills Model. Voorheen gebeurde die motorische scholing op school, maar dat is naar de achtergrond verdwenen. Kinderen sporten tegenwoordig weinig in de straat of op sportveldjes. Ze hockeyen alleen maar op ‘vlakke’ velden. Teun de Nooijer gaf aan dat hij zijn techniek geleerd heeft door te hockeyen op straat waar de bal alle kanten op sprong. Dus daag spelers uit!”

Meuleman: “Wij stimuleren verenigingen om de sporters een brede(re) motorische ontwikkeling aan te bieden door bijvoorbeeld het toepassen van het Athletic Skills Model.”

Belasting en belastbaarheid
Met ‘belasting’ wordt bedoeld de hoeveelheid druk die een speler ervaart:
– fysieke druk: trainen en inspanningen verrichten, zoals naar school gaan en reizen naar en van de training, gym op school of andere sporten beoefenen.
– mentale druk: moeten presteren vanwege aan jezelf opgelegde doelen, goede cijfers halen op school, voldoen aan verwachtingen van anderen.
– sociale druk: denk aan de social media en de invloed van vrienden.
‘Belastbaarheid’ is de mate van tolerantie van het lichaam. Hoeveel kan het lichaam fysiek en geestelijk aan? Zonder daarbij tijdelijke (bijvoorbeeld: een blessure, overtraindheid of overspannen zijn) of blijvende schade (hersenletsel of lichamelijke beperkingen) te ondervinden. Belastbaarheid kan onder andere toenemen door gerichte trainingen, goede voeding of nachtrust, toenemende lichaamskracht, maar kan bijvoorbeeld door ziekte afnemen.

Bron: Koen Suyk

5. Duurzaam leren (‘continue leren’)
Standpunt KNHB: “Elke minuut dat je bezig bent met hockey, jezelf willen verbeteren; daar draait ‘duurzaam leren’ om. Dat is niet alleen belangrijk voor individuele hockeyers, maar ook voor teams en verenigingen. We stellen doelen, maar hoe zorgen we er vervolgens voor dat we onszelf daadwerkelijk continue verbeteren? We moeten er scherp op zijn dat we blijven leren en onszelf duurzaam en constructief blijven ontwikkelen. Blijf uitdagen en geef elkaar de ruimte om hierin zelf keuzes te maken. Alleen zo kunnen we gezamenlijk de kwaliteit van de hockeysport nog sterker maken.”

De KNHB gaat er van uit dat iedereen wil leren. Als menig bestuur wordt gevraagd wat sporters vooral willen, en ze mogen kiezen uit: ‘Willen winnen’, ‘Beter willen worden’ of ‘Een leuke wedstrijd willen’, dan is hun reactie vaak: “Topsporters gaan voor het winnen, kampioen worden, en breedtesporters kiezen voor een leuke wedstrijd.”
Volgens Van Geel is dat een grote misvatting! “Ongeveer 75% van de topsporters en 70% van de breedtesporters zet “Beter worden in wat ik kan en doe” bovenaan (zie ook Zelfdeterminatietheorie). Natuurlijk zijn er sporters die zichzelf ontwikkelen minder belangrijk vinden. Maar ongeveer driekwart van een team vindt dit aspect super belangrijk. Onderschat dat dus niet! We hebben drie omgevingen waar sporters zich begeven: thuis, school/werk en sport. Dit zijn allen belangrijke instituties die een sporter vormen. Voor de laatste, ‘sport’, is het van belang om het fysieke, motorische, te ontwikkelen. Daarnaast is het samen strijden in wedstrijden een belangrijke dynamiek om zaken samen op te lossen. Een andere waarde is het leren omgaan met winst en verlies. Dat maakt een sporter sterker en helpt bij het verkrijgen van een succesbeleving. Iedereen vindt het geweldig om iets te kunnen wat hij daarvoor niet kon. Zie de onderzoeken van Carol Dweck, die hebben aangetoond dat de manier van waarderen van grote invloed is op de instelling van de ontvanger. Wees daar als beleidsbeslisser of als lid van een begeleidingsteam alert op.”

De context heeft invloed op de snelheid van ontwikkelen van de sporter. De omgeving kan de ontwikkeling versnellen maar ook vertragen of zodanig zijn ingericht dat de sporter besluit te stoppen met zijn favoriete sport (drop out). Het is daarom onverstandig om kinderen op jonge leeftijd (lees pre puberaal) teveel druk op te leggen.
Meuleman: “De KNHB raadt aan om teams te selecteren vanaf C-leeftijd, de middelbare school periode. Dat is het tijdvak waar kinderen zelfstandig keuzes gaan maken en niet meer, dan wel veel minder, afhankelijk zijn van bijvoorbeeld de ambities of wensen van hun ouders waardoor ze sociaal wenselijk gedrag vertonen. Zo hoog mogelijk spelen op een club (en daartoe eventueel uitwijken naar een andere club) is ook voorbestemd aan deze categorieën. Let er als club vooral op dat je de leden in de breedte blijft bedienen, en niet uitsluitend focust op de beste spelers die je graag wenst te behouden. Accepteer het en wees trots als spelers uiteindelijk besluiten het hogerop te zoeken. Zie dat als een verdienste in plaats van een tekortkoming. De speler bepaalt tenslotte zelf de grens van de uitdaging. Daar kun je hem als club bij helpen door goede begeleiding en met elkaar te spiegelen. Blijf constant in contact staan met jouw spelers, zorg voor regelmatige evaluatiemomenten, stel voortdurend vragen, blijf kijken en luister vooral. Als club kom je tot een duurzame leeromgeving door het stellen van ‘langere termijn doelen naar concrete korte termijn doelen’ voor alle betrokkenen.”

De speler bepaalt tenslotte zelf de grens van de uitdaging

Bron: Willem Vernes

6. Unieke kwaliteiten (h)erkennen en stimuleren (‘diversiteit stimuleren’)
Standpunt KNHB: “Om als trainer of coach het beste uit een team te halen, is het belangrijk van iedere speler de unieke vaardigheden te (h)erkennen en die ook te stimuleren. Het creëren van een veilige omgeving, waarin iedere speler zich gewaardeerd voelt en oog is voor diversiteit, is daarbij cruciaal. De KNHB is van mening dat alleen dán een speler zich optimaal kan ontwikkelen. Talenten herkennen, benaderbaar zijn voor spelers en constructief handelen op hun vragen zijn vaardigheden die iedere coach of trainer moet beheersen.”

We zijn het er inmiddels over eens dat een veilige en krachtige leeromgeving een absolute voorwaarde is voor het optimaal laten functioneren van de leden (je thuis en gewaardeerd voelen, weten wat er van je verwacht wordt). Sport heeft veel kwaliteiten die van toegevoegde waarde kunnen zijn voor de samenleving. Denk daarbij aan een gezond lichaam en een gezonde geest, bestrijding van obesitas, integratie bevordering, wegnemen van drempels, succesbeleving, leren samenwerken, overdragen van tradities en waarden en normen. Inmiddels is wetenschappelijk bewezen (zie Verweij Jonker instituut, TNS Nipo, NOC*NSF, NISB, Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid en Erasmus Universiteit) dat sport bijdraagt aan het verhogen van het leervermogen. Sport lijkt bijna een remedie voor alle maatschappelijke vraagstukken. Wat we vooral kunnen concluderen is dat sport een maatschappelijke kracht is voor een positieve ontwikkeling van een samenleving. Die kracht gaat verder dan de club waarvan we lid zijn.
De laatste jaren is de term diversiteit steeds meer in zwang geraakt. Diversiteit is een ruim begrip. Verschillende achtergronden, geloof, seksuele oriëntatie zijn maatschappelijke symptomen. In de sport zelf zitten veel verschillen in denken, kwaliteiten op het veld, lichamelijke ontwikkeling en in mening/zienswijze.

Bron: Willem Vernes

Toen aan een team werd gevraagd wat zij naar elkaar heel belangrijk vonden, kwam als unaniem antwoord: “Dat iedereen zichzelf mag zijn”. Dat werd uitgesproken door 11-13-jarigen! Wat doet de KNHB met dit thema?
Van Geel: “Iedereen is anders. Onderken die verschillen. Voorkom generalisering of een ‘wij versus zij’ gevoel. Benut eenieders kwaliteiten, zet mensen in hun kracht, maar let wel op de valkuilen door bijvoorbeeld te generaliseren of bepaalde kwaliteiten te bagatelliseren. Een bepaalde kwaliteit van een speler wordt niet door elke coach als belangrijk gezien. Dus als een coach andere keuzes maakt, wil dat niet zeggen dat die competentie niet waardevol is. Anderzijds moet een self fullfilling prophecy bij een speler voorkomen worden: zorg er voor dat hij trots is op wat hij kan, en dat hij uitgedaagd wordt te werken aan wat hij nog kan ontwikkelen/verbeteren.”

Als je als organisatie diversiteit als kracht ziet, hoe zorg je er dan voor dat alle betrokkenen (spelers onderling, van begeleiding naar spelers, van begeleiding onderling, van spelers naar tegenstander, van spelers naar arbitrage en van bestuur naar leden) de toegevoegde waarde ervan zien?
Meuleman: “Het begint met helder communiceren binnen de vereniging en jouw team. Benoem de waarden die je belangrijk vindt. Bijvoorbeeld dat fouten maken bij het proces van leren hoort, dat daar ruimte voor is en dat men elkaar helpt fouten te verbeteren. Zorg voor goede voorbeelden. Stel vragen in plaats van simpelweg opdrachten geven.”
Van Geel: “Bij de districts- en nationale teams kijken we juist naar specifieke kwaliteiten van individuen. Dat is zelfs een Unique Selling Point. De spelers zijn in deze teams op een leeftijd gekomen dat je specialismes verder kunt stimuleren en ontwikkelen. De opdracht voor de begeleiding is om vooral te redeneren vanuit de kwaliteiten van de spelers, en niet vanuit de doelstellingen die de coach voor ogen heeft. Want de ontwikkeling van de spelers staat centraal.”

Van Geel: “De opdracht voor de begeleiding is om vooral te redeneren vanuit de kwaliteiten van de spelers.”

Tot slot
Voor de KNHB is dit een traject waar de uitkomsten zich nog niet geopenbaard hebben. Een nieuwe weg inslaan betekent ook onbekende vraagstukken tegenkomen en tegenslagen ervaren. Het lijkt net een echte wedstrijd. Belangrijk is om vertrouwen te houden in de uitkomsten en bij te sturen waar nodig. Uitkomsten van het verleden zijn geen garanties voor de toekomst. Verandering kost tijd en het is belangrijk dat iedereen de verandering de tijd gunt. Want het succes van deze koerswijziging valt en staat bij het draagvlak binnen de hele Nederlandse hockeywereld. Veel clubs volgen inmiddels al de boven beschreven aanpak. Uw club ook?

Bronnen
Côté, J. L., https://learning.gaa.ie/sites/default/files/PDFS/Jean%20Cote.pdf.
Deci, E.L. & Ryan, R.M., Zelfdeterminatietheorie (2016).
Dweck, C. S., Mindset, de weg naar een succesvol leven (2011).
Idema, W. & Torenbeek, M., Zelfregulatie in de praktijk (2017).
Jonker, L., Van aanleg naar intelligentie (2017).
KNHB, Ledencijfers, https://www.knhb.nl/app/uploads/2018/02/Ledenstatistiek-2017.pdf.

Artikelen Hockeyvisie
Brenninkmeijer, L. Samenstellen of selecteren (Hockeyvisie 2011).
Brenninkmeijer, L. Talentherkenning en talentontwikkeling. Wat kun je er als club mee? (Hockeyvisie 2014).
Brenninkmeijer, L. Veilig Sport Klimaat, nut of noodzaak? (Hockeyvisie 2015).
Brenninkmeijer, L. Objectief selectiebeleid (Hockeyvisie 2016).
Brenninkmeijer, L. Geef sporters de ruimte (Hockeyvisie 2016).
Brenninkmeijer, L. Terug naar de basis; het hockey DNA van Nederland (Hockeyvisie 2017).
Brenninkmeijer, L. Hockey en Fysiek (Hockeyvisie 2018).
Heuvingh, B. Groeimindset als basis voor talentontwikkeling (Hockeyvisie 2014).
Heuvingh, B. Waarom het belangrijk is om te geloven dat talent te ontwikkelen is (Hockeyvisie 2018).
Levie, J., Het ASM toegepast in de jeugdopleiding van een hockeyclub (Hockeyvisie 2018).
Papen, N., De (on)mogelijkheden van beoordelen en selecteren (Hockeyvisie 2018).

  • Hockeyvisie
Bekijk alle hockey visies

Deel deze pagina