Coachingslessen van de Nederlandse trainer/coach in het buitenland – deel 1
Op vrijdag 29 juni 2018 organiseerde de KNHB een bijeenkomst van het Kennislab met als thema ‘Coachingslessen uit binnen- en buitenland’. Diverse coaches (Siegfried Aikman, Paul van Ass, Ageeth Boomgaardt, Jacques Brinkman, Xanti Freixa, Graham Reid en Eric Verboom) waren uitgenodigd om hun visie en ervaringen over dit thema te delen met een groot aantal belangstellenden.
Als Nederlandse coach werken in het buitenland heeft veel interessante aspecten in vergelijking met het werken binnen de Nederlandse situatie. Tegen deze achtergrond is ook de kop ‘Pionieren in de derde wereld van het hockey’ van een artikel in de Volkskrant van 31 juli 2018 te begrijpen. Hierin voert journalist Robèrt Misset, Janneke Schopman en Sjoerd Marijne (India – coach nationale dames team) op als voorbeelden van Nederlandse coaches in het buitenland die veelal tegen de stroom in roeien, maar uiteraard (?) wel aan verwachtingen of resultaatdoelen (plaatsing Wereldkampioenschappen (WK), Olympische Spelen (OS), Asian Games, podiumplaatsen halen, et cetera) moeten voldoen. Dit pionieren in het buitenland vertaalt zich ook naar beschikbare budgetten. In Ierland, Zuid-Afrika en Zwitserland zijn budgetten soms dermate beperkt dat een eigen bijdrage van de spelers wordt gevraagd om een programma of toernooi te kunnen draaien. Daartegenover staat dan wel dat prestaties op een toptoernooi naast status, een zeker, of zelfs groot, financieel gewin kunnen opleveren. Sjoerd Marijne: “Kwalificatie voor de Spelen levert veel geld op.”
Mede naar aanleiding hiervan en van bovenstaande bijeenkomst leek het Hockeyvisie een goed idee om in twee artikelen enkele coaches die in het buitenland werkzaam zijn/zijn geweest, naar hun ideeën en ervaringen te vragen. Centrale vraag daarbij luidde: we doen veel zaken in Nederland goed, maar hoe zit dat in het buitenland en wat kunnen wij als Nederlandse trainer/coach daarvan leren? Daartoe hebben Siegfried Aikman (Japan – coach nationale heren team vanaf 2016 tot heden), Paul van Ass (India – coach nationale heren team in 2015), Remco Hartgers (China – coach regionaal heren team in 2017), Herman Kruis (Belarus – coach nationale dames team vanaf 2015 tot heden), Janneke Schopman (Verenigde Staten – coach nationale dames team vanaf 2014 tot heden) en Eric Verboom (Duitsland – assistent nationale heren team) een aantal vragen ontvangen, waarbij zij vrij waren om in eigen bewoordingen hun ervaringen weer te geven. Hieronder deel 1.
DNA
Nederland heeft het DNA gedefinieerd als: ‘Vrijheid in een team’, dat zich vervolgens vertaalt als visie in: ‘Snel, aanvallend en creatief hockey met een verdedigende basis, als individu in een team.’
Aikman verwoordt dat in Japan men het DNA niet gedefinieerd heeft. “Ik ben als bondscoach vrij om het team te laten spelen zoals ik wil. De spelers zijn erg snel, handig en vallen voornamelijk aan. Tactisch besef en verdedigende structuur ontbreekt er veelal aan. Ze spelen echt Aziatisch hockey: iedere speler is eigenlijk aanvaller en wil laten zien wat hij kan. Van hun aanvallende kwaliteiten wil ik juist gebruik maken. Ik heb getracht ze de basistechnieken goed bij te brengen, en daarnaast veel aandacht besteed aan het verdedigen, zowel individueel als in groepsverband. Spelen in groepsverband was ook een uitdaging voor ze, omdat ze voornamelijk van zichzelf uitgaan. Ze werken hard, houden van hockey, maar doen dat niet samen. Ze zijn vooral met zichzelf bezig. De gedachte erachter is dat als iedereen zijn best doet, het dan wel goed komt. Helaas ontbreekt dan de verbinding en het samenwerken. ”
Na een bondscoachschap bij de Nederlandse heren (2010-2014) vertrok Van Ass naar India om daar een nieuw avontuur aan te gaan. Vanuit het verleden stond India bekend om technisch vaardig, snel en kort combinatiehockey. Van Ass geeft aan: “Hun DNA berust nog altijd op technisch verzorgd spel. Doordat ze de laatste 20 jaren niet echt doordringen tot de top 4-hockeylanden van de wereld, zijn veel buitenlandse elementen geïmplementeerd in hun spelopvatting. Middels het aanstellen van buitenlandse coaches (Australiërs, een Spanjaard, Nederlanders), willen ze een deel van die kennis en werkwijze overnemen en implementeren. Het probleem is echter dat een coach nooit de tijd heeft/krijgt om zijn werk af te maken. Daardoor blijft het een mix van opvattingen.”
Kruis vertelt vanuit welk perspectief er in Belarus wordt gewerkt: “Er spelen zes teams in de hoogste klasse. Vier teams zijn professioneel, de andere twee zijn semiprofessioneel. De clubs spelen vaak met een behoudend systeem vanuit de gedachte: “We zijn in principe niet zo goed als onze tegenstander, dus laten we proberen er een gelijkspel uit te halen.” De Wit Russen zijn erg bescheiden mensen en kijken vaak tegen hun tegenstanders op. Dat zie je ook terug komen bij hun indoor hockey. Daar was, en is, half court spelen soms nog heilig. Dat geeft direct een uitdaging als je als coach voor wat betreft het spelconcept dingen wilt veranderen.”
Hartgers geeft aan dat naar zijn weten de Chinese bond geen DNA heeft omschreven. “Hockey in China wordt gespeeld in twaalf districten. Die hebben allen een sportcentrum met circa 100 full-professionele hockeyers. In mijn district, Guangdong, woont een aantal spelers en speelsters zelfs in het hockeystadion. De staf bestaat voornamelijk uit Chinese trainers en coaches. Aangezien de districten drie keer per jaar tijdens toernooien uitsluitend tegen elkaar spelen, is er wel een duidelijke stijl te ontdekken. Er wordt veel naar elkaar gekeken en van elkaar gekopieerd. Daardoor is er een ‘Chinese speelstijl’ ontstaan waarbij de teams dus vooral van elkaar leren. Het spel is snel en technisch goed verzorgd, maar tactisch is nog veel winst te behalen. Voor nieuwe ideeën zijn zij vaak afhankelijk van buitenlandse coaches.”
Schopman vult hierop aan met: “De fysieke component is een kwaliteit waar de Verenigde Staten trots op is. Dat is een eigenschap die we willen gebruiken op het hockeyveld, dus met snelheid en hard werkend.”
Aikman: “Spelen in groepsverband was ook een uitdaging voor ze omdat ze voornamelijk van zichzelf uitgaan.”
Selecteren
In Nederland kan een bondscoach autonoom zijn selectie samenstellen. In overleg met de staf, en vanuit contact met de clubcoaches, wordt een voorlopige selectie samengesteld die zich vervolgens op een toernooi voorbereidt en gaandeweg deze voorbereiding wordt teruggebracht naar een definitieve achttien.
Aikman licht toe hoe het selecteren voor het nationale team in Japan gaat. “De vorige keer dat ik in Japan was (2014) mocht ik niet selecteren, wat uiteindelijk heeft geleid tot mijn vertrek. De selectiecommissie bestond toen uit de Technisch Directeur, een bestuurslid en de drie coaches die met hun teams bij de eerste drie van de Japan hockey league zijn geëindigd. Deze commissie is één keer bij elkaar geweest en hebben het daarna volledig aan mij en mijn staf overgelaten. Nu heb ik alle vrijheid om mijn selectie samen te stellen, vooral ook omdat het vooraf contractueel is vastgesteld.”
De ervaring van Van Ass is anders: “De selectie voor een toernooi moest altijd voorgelegd worden aan een selectiecommissie. Er werd dan een pro forma wedstrijd gespeeld onder het toeziend oog van deze selectiecommissie, bestaande uit oud-spelers van het nationale team. In totaal vier ‘oude mannen’, die ook als woordvoerder worden gebruikt als er iets fout gaat of als een coach ontslagen wordt. Daarna werd het voorstel van de coach voor de selectie besproken. Veel veranderingen werden er dan niet aangebracht, behalve dat men structureel meedacht met betrekking tot een verjonging van de ploeg en dat soort zaken.”
Verboom legt uit hoe het in Duitsland verloopt: “De samenstelling van de selectie is vrij aan de bondscoach. Hij hoeft geen rekening te houden met een selectiecommissie of iets dergelijks. De samenstelling van de selectie is sterk afhankelijk van de beschikbaarheid van de spelers in verband met werk en studie. Dit houdt in dat een en ander vroeg gecommuniceerd en georganiseerd moet worden om uiteindelijk tot een volwaardige selectie te komen.”
In Belarus is de procedure na het aanstellen van Kruis veranderd: “Toen ik in mei 2015 begon waren er ongeveer 21 speelsters door de bond uitgenodigd. Mijn assistent was hoofdcoach van HC Minsk en had samen met de bond deze selectie samengesteld. Nu werken we anders. Ik krijg beelden van de wedstrijden toegestuurd en kan die bekijken. Ook mijn huidige assistent bekijkt wedstrijden, evenals de keeperstrainer. Gezamenlijk komen wij dan tot een selectie die wij vervolgens bij de bond neerleggen. Daar hebben zij dan verder geen invloed meer op.”
Hartgers hierover: “In China kan het zijn dat niet de beste spelers meegaan naar een toernooi. De bond, of hogere officials in het district, beslissen soms mee welke spelers ervaring moeten opdoen. Buiten dat heb ik verder alle vrijheid om spelers te kiezen en op te stellen.”
Schopman betoogt dat er voor haar geen voorwaarden zijn. “Een beperking is wel dat spelers pas echt beschikbaar zijn nadat ze hun opleiding aan het college hebben afgerond. Tijdens het college season (van augustus tot eind november) zijn jongere spelers niet beschikbaar. Buiten die periode is het afhankelijk van de drukte met school.”
Kruis: “Gezamenlijk komen wij dan tot een selectie die wij bij de bond neerleggen.”
Programma
Een belangrijk onderdeel voor elke trainer/coach is het opstellen van een adequaat trainings- en wedstrijdprogramma. Welke ruimte is er om een professioneel en volwaardig trainings- en wedstrijdprogramma op te stellen?
Aikman: “Ik ben vrij om een goed trainingsprogramma samen te stellen. Alleen ontbreekt het daarbij aan ondersteuning vanuit de bond. Mede omdat hockey een kleine sport is heeft Japan beperkte middelen. Hierdoor kan ik om financiële redenen qua trainingen en wedstrijden niet echt doen wat ik graag zou willen. Aan de andere kant probeert de bond ons wel te faciliteren. Wij kijken naar wat we hebben, en proberen daar het maximale uit te halen. Daarnaast vragen we vaak specialisten om vrijwillig een bijdrage te leveren, of tegen een onkostenvergoeding als we dat kunnen betalen. Verder zoeken we de samenwerking op met lokale overheden die ons toestaan hun faciliteiten gratis te gebruiken, in ruil voor clinics of wedstrijden tegen hun lokale teams.”
Van Ass: “In India draait het nationale team een fulltime programma. Je hebt de spelers altijd tot je beschikking en leeft en traint de hele week met elkaar. Wat mij betreft gaat dat ten koste van de frisheid van de ploeg. Dan is het ook moeilijk om scherp te blijven trainen als er geen toernooi in het vooruitzicht staat. Veel uren worden derhalve in de sportschool gemaakt om sporttijd nuttig te besteden. Dat is althans de perceptie van de spelers. Ik zie dit echter meer als een ‘opvulling’ van tijd. Vaak is het zelfs contraproductief omdat je jezelf uit de keten haalt (de keten: het hele bewegingsapparaat is aan elkaar verbonden en gekoppeld. Als je dus veel krachttraining doet in een bepaalde spiergroep, dan wordt die spiergroep sterker ten opzichte van de andere spiergroepen waarmee hij moet samenwerken. De keten is dan verstoord en er kan een onbalans ontstaan, met blessures tot gevolg).
Er is dus een slechte periodisering zonder ruimte voor echte piekmomenten. Dat zie je ook terug op toernooien: er is ‘vlak’ spel en een ‘vlakke’ spelbeleving. Dit programma aanpassen en meer vrij geven is echter niet mogelijk. Want als de spelers vrij zijn, dan moeten ze eigenlijk direct werken bij hun werkgever (spoorwegen, politie, et cetera). Dat schiet dus niet op. En ze willen het ook liever niet.”
Verboom vertelt: “Een programma opstellen doet de hoofdcoach. Dat is een zware opgave, aangezien hij rekening moet houden met: de Bundesliga op zaterdag en zondag, decentrale trainingen, clubtrainingen, zaalprogramma, tentamens, studie, werk van de spelers, et cetera. Duitsland kan, in tegenstelling tot België en Nederland, niet op maandag-dinsdag-woensdag centraal trainen. Het centraal trainen (en wonen) van de hele selectie op één plaats in het land behoort ook niet tot de mogelijkheden vanwege de afstanden en de daarmee gepaard gaande kosten. Het is daarom een grote uitdaging om aansluiting te behouden bij de wereldtop die wel in staat is om centrale programma’s te draaien.”
Kruis: “De Belarus Hockey Federatie heeft helaas een laag budget. Vergeet niet dat het een communistische staat is. Alleen toernooien zoals de WK, het EK en de Hockeyseries worden, inclusief de voorbereiding, door het Ministerie van Sport betaald. De mogelijkheden waren zeker de eerste jaren zeer beperkt, omdat de jaren daarvoor slecht was gepresteerd. Letterlijk kreeg ik te horen: ”Als jij medailles haalt, dan kunnen wij financieel wellicht meer voor het team doen.” In oktober 2018 ben ik weer naar Belarus gereisd om het programma tot 2020 te bespreken. Het is duidelijk dat daarin de intensiteit van gezamenlijk trainen en spelen tegen goede tegenstanders een prioriteit is. Met als doel om tijdens de Hockeyseries 2019 (met kwalificatie voor de Olympische Spelen in Tokio 2020) en de Europa Cup 1 in Antwerpen 2019 goed voor de dag te komen. Daarnaast is het EK Indoor 2020 in Minsk ook een toptoernooi voor Belarus, omdat bij goed presteren indoor veel ondersteuning vrij komt.”
Hartgers: ”In China wordt het trainings- en wedstrijdschema door de leiding bepaald. De spelers zijn full-professional. Op maandagmorgen om 6.50 uur begint de eerste training en op zaterdag rond 12 uur eindigt de laatste training van de week. Daartussen zitten 9 veld- en 4 fysieke trainingen. En dat het hele jaar door. Iedere veldtraining duurt 2½ uur. Dat betekent op sommige dagen 5 uur veldtraining. Ik heb geprobeerd dat terug te brengen naar 2 keer 1½ uur intensief trainen, want ik zag dat de spelers hun energie over die 5 uur aan het verdelen waren, waardoor er weinig op 100% werd getraind. Door de leiding werd mij duidelijk gemaakt dat dat niet de bedoeling was. De spelers worden betaald voor 5 uur trainen, dus…”
Schopman tenslotte: “In de Verenigde Staten is er geen Performance Director. Het is derhalve aan mij als hoofdcoach om met de beschikbare middelen het beste programma op te stellen.”
Hartgers: “Op maandagmorgen om 6.50 uur begint de eerste training en op zaterdag rond 12 uur eindigt de laatste training van de week.”
Meerjarenplanning
Nationale teams werken vaak in cycli van vier jaar, van Olympische Spelen naar Olympische Spelen. Dat betekent dat een bondscoach een meerjarenplanning moet maken met daarbij tussendoor enkele piekmomenten middels Europese- en Wereldkampioenschappen, Aziatische kampioenschappen, et cetera. Hoe wordt er door de diverse bonden aangekeken tegen meerjarenplanning?
Aikman: “Wij zijn als begeleiding uiteraard verantwoordelijk voor de uitvoering van de planning per jaar. We proberen elk jaar zoveel mogelijk voor elkaar te krijgen. Waarbij de bond ons soms verrast door alsnog een en ander te faciliteren. Het wat staat in ons dynamische meerjarenplan, is uitgewerkt in periodeplannen en uiteraard in wat we per trainingskamp doen. Wij bespreken als staf regelmatig met elkaar hoe we het doen en passen aan, daar waar nodig. Voorafgaand aan het ‘wat’ hebben we ook het waarom besproken. We hebben een ambitieus plan gemaakt, gebaseerd op het feit dat wij tijdens de Olympische Spelen van Tokio om een medaille willen spelen. We hebben daarbij een onderscheid gemaakt tussen wat we dromen (“Wat je droomt, kun je”, is een subtitel) en wat we willen bereiken. We hebben daartoe een realistische planning met doelstelling gemaakt: wij willen tijdens de Olympische Spelen van Tokio 2020 op top 10 niveau spelen. Dit vanuit het gegeven dat je op een goede dag van iedereen kunt winnen, maar ook verliezen. We hebben, om dat te kunnen bereiken, heel zwaar ingezet op kernwaarden die gebaseerd zijn op de Japanse samoerai cultuur en op bushido (letterlijk: ‘De weg van de krijger’; een erecode van de samoerai). Vechtlust en een mentaliteit van ‘nooit opgeven’ spelen daarin een belangrijke rol. Daarnaast hard werken, slim en consistent zijn in wat ze doen, waarbij ze zichzelf continue uitdagen om te verbeteren. Ze moeten zich comfortabel voelen om niet comfortabel te zijn, hun grenzen te durven verleggen en dingen te doen die ze nog niet kunnen of niet beheersen.”
Van Ass: “Dit is voor de Indiërs een lastig fenomeen. De meerjarenplanning wordt in India ondergeschikt gemaakt aan de waan van de dag.”
Verboom zegt hierover: “Duitsland moet heel effectief omgaan met zijn beschikbare tijd en dat maakt een meerjarenplanning voor de Duitsers daarom een noodzaak.”
Kruis geeft aan dat het voor de hockeybond van Belarus lastig is om meerdere jaren vooruit te plannen: “Ze willen dat zeker wel, maar de financiële problemen van de afgelopen jaren laten zien dat tot op heden één jaar vooruit kijken het maximum is. In oktober van 2018 wil ik voor de dames een meerjarenplan neerleggen voor U18, U21 en het nationale team.”
Hartgers: “China staat bekend om zijn meerjarenplannen, ook in de sport. Voor de Chinese nationale teams is maar één toernooi echt van belang: de Olympische Spelen. Alle toernooien daaromheen staan in het teken van het kwalificeren voor en presteren op de Spelen. De Chinese competitie bestaat uitsluitend uit districtsteams. Ieder jaar spelen die teams in drie toernooien tegen elkaar. Met als uiteindelijk doel presteren op de National Games, een zeer prestigieus ‘Olympisch’ toernooi, dat iedere vier jaar wordt georganiseerd.”
Voor Schopman betekent het dat zij in de Verenigde Staten samenwerkt met het USOC (United States Olympic Committee). “En die samenwerking houdt in dat er gewerkt wordt met een vierjarenplanning.”
Van Ass: “De meerjarenplanning wordt in India ondergeschikt gemaakt aan de waan van de dag.”
Begeleidingsstaf
Voor elke coach op topniveau is het verstandig om zelf de begeleidingsstaf samen te stellen. En daarbij bij voorkeur te zorgen dat de diverse competenties zoveel mogelijk complementair aan elkaar zijn. Het vraagt van een bondscoach veel managementkwaliteiten om een staf van soms wel 8-10 personen optimaal te laten functioneren. Welke speelruimte is er om de begeleidingsstaf samen te stellen en hoe liggen daarbij de verantwoordelijk- en bevoegdheden?
Aikman: “De staf is in overleg met mij benoemd. Daarbij is vooraf besproken dat ik de stafleden ook opleid om later het stokje van mij over te nemen. Met de staf heb ik om de tafel gezeten om samen, in overleg, hun taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden te bespreken. Ze zijn allemaal verantwoordelijk voor een deeltaak en ik ben overall eindverantwoordelijk. De ene assistent is verantwoordelijk voor de corner aanvallend en verdedigend. Hij traint deze met de spelers, houdt eigen besprekingen en overlegt af en toe met mij. Een andere assistent doet het middenveldspel. In beide gevallen bespreken wij de principes van waaruit wij spelen. Het is dan aan hen om het te operationaliseren. Het is van belang dat ze mij meenemen in wat ze doen, zonder daar steeds toestemming voor te vragen. Ik blijf er wel scherp op te letten, omdat er anders zaken fout gaan.”
Van Ass geeft aan dat hij over de samenstelling van de staf in India niets te vertellen heeft: “De verschillende stafleden worden bij de start van het traject aan jou voorgesteld. Maar soms worden ze zelfs tijdens het traject gewisseld, zonder dat je als coach in die beslissing gekend wordt.”
Verboom: “De samenstelling van de staf is wel eens wisselend vanwege andere werkzaamheden of prioriteiten. Er is een ‘technische’ staf met een hoofdcoach, een assistent en assistent/videoanalist en een keeperstrainer. Daarnaast is er een additionele staf met een manager, een dokter en twee fysio’s en een begeleider van het teamproces: de ‘procescoach’ (die bekijkt, adviseert en organiseert hoe het team samenwerkt: de spelers onderling, met de staf en als captainsteam).”
In Belarus heeft Kruis zijn staf in samenspraak met de bond samengesteld: “Ik heb er bewust voor gekozen alleen maar mensen uit Belarus in te zetten. De huidige begeleiding bestaat uit: de hoofdcoach, assistent-coach, manager, dokter, fysiotherapeut en keeperstrainer/video-operator. In de tweede schil hebben we de dokter van het ziekenhuis die steeds onderzoeken en testen uitwisselt. Verder hebben we een fysieke trainer die bij genoeg budget tot de eerste schil behoort en anders tot de tweede. Mijn filosofie is daarbij dat het land na mijn vertrek de begeleiding zelf moet kunnen invullen. Het opleiden van coaches is iets waar ik mij elk jaar mee bezig houdt, met daarnaast het opleiden van scheidsrechters en judges. Gelukkig ondersteunt de EHF (European Hockey Federation) deze projecten. Voorbeelden daarvan: Jolanda Brada (werkzaam bij de afdeling Arbitrage van de KNHB) voor een scheidsrechterclinic, Vera Vorstenbosch (oud-international en oud-speelster van HC Den Bosch) om de jeugd te enthousiasmeren te gaan spelen en Gilles van Hesteren (oud-Technisch Manager van de Amsterdamsche H. & B.C.) om trainers van de jongste jeugd te helpen bij het ontwikkelen van trainingen en programma’s.”
‘De situatie in China is weer anders”, zegt Hartgers. “Ieder team van Guangdong heeft zijn eigen fulltime staf. Voor mij is daar niets aan te veranderen. Die staf is zeer uitgebreid. Veel spelers die stoppen krijgen de gelegenheid om aan het team verbonden te blijven. Zo staan er soms twee keeperstrainers, een verdedigingscoach, spitsentrainer en twee assistent-trainers op het veld. Dat is niet altijd wenselijk. Als ik in China ben, ben ik de eindverantwoordelijke voor staf en spelers. De lokale hoofdcoaches doen dan een stapje terug. Bij de damescoaches gaat dat voortreffelijk. Zij staan open voor ideeën en gaan daarmee aan de slag. Voor de periodes dat ik in Nederland ben, maken wij een planning, zodat in die tijd de continuïteit qua begeleiding wordt gewaarborgd.”
Schopman: “De hoofdcoach is verantwoordelijk voor de samenstelling van de begeleiding. Wij werken met een fulltime assistent, die ook hoofdcoach is van U21, een fulltime trainer (= fysio) en een fulltime Strength & Conditioning coach. De overige functies worden ingevuld door vrijwilligers of parttimers die meestal ook op het college hockey werken: keeperscoach, assistent, video-analist, manager en dokter.”
Verboom: “Taakverdeling van de staf is wel heel duidelijk afgesproken.”
Visie op spel, spel- en spelersontwikkeling
Het KNHB Expertisecentrum draagt sinds enkele jaren de Visie op Spel & spelontwikkeling uit. Zij is volop bezig om deze Visie, en inmiddels ook de Visie op de ontwikkeling van hockeyers, te implementeren binnen de 322 verenigingen in Nederland. Is een dergelijke visie ook herkenbaar in het beleid van het betreffende land?
Aikman stelt dat er in Japan geen visie is op spelontwikkeling en ontwikkeling van spelers. “Ik heb getracht erin te brengen dat spelers competentiegericht leren. Daarbij stellen wij veel, kritische, vragen en begeleiden dit proces door ze steeds uit te dagen en hen voortdurend erbij te betrekken. Op trainingen nemen we eerst de basis door om vervolgens in de verdieping hen te laten bepalen wat en hoe ze het willen doen. We selecteren voor hen beelden waarvan zij bepalen wat er goed gaat en wat er beter kan. Daarnaast leren we ze feedback te geven en te ontvangen. We leren ze om door te vragen, om zo tot de kern te komen, omdat het vooral om de details gaat. Een moeizaam en uitdagend, maar ook heel leuk proces.
Wij trainen heel spelgericht: van simpel naar complex, van eenvoudig naar moeilijk en voornamelijk met druk om de handelingssnelheid op te voeren. We hebben tijdens onze kampen dagelijks een bespreking waarin spelers samen aan de slag gaan met de content van de training. De spelers bepalen per kamp en toernooi welk resultaat we willen halen. Dit doen we vaak zelfs per training of trainingsonderdeel, waarbij we behoorlijk competitief trainen.”
Van Ass: “In India is er zeker ruimte om een dergelijke visie door te voeren. De trainingsinhouden en -uitvoering worden volledig aan mij als coach overgelaten. Ik heb alle ruimte om mijn visie op spelontwikkeling en ontwikkeling van hockeyers in het spel/spelconcept in te brengen.”
Kruis geeft aan dat een visie op het spel zich als volgt vertaalde: “In Belarus National werd in het verleden het systeem gespeeld dat door de coach als heilig werd gezien. Hij keek niet naar wat speelsters wel of niet konden. Daarbij werd meestal een blok gekozen van één club met daaromheen enkele speelsters van andere clubs. Vaak gingen de coaches uit van een verdedigend concept, hopend op counters en wetend dat ze meestal wel een goede aanvallende strafcorner hadden (meegenomen uit het spelen van veel zaalhockey).”
Hartgers: “Veel spelers in China zien pas rond hun 14de voor het eerst een hockeystick als zij starten met hun ‘Beroepsopleiding hockey’. Als blijkt dat ze enig talent hebben voor de sport, mogen zij fulltime in het district blijven om te leren hockeyen. Bij het juniorenteam staat ontwikkelen van techniek daarom voorop. Dat wordt deels expliciet (uitleg van de techniek) en deels impliciet (door te doen) aangeleerd. Het impliciet leren bestond in Guangdong voornamelijk uit saaie dribbeloefeningen. Door veel spelgerichte elementen hieraan toe te voegen bleek de ontwikkeling sneller te gaan. Tevens bleken de spelers tijdens de trainingen meer plezier te hebben. Bij seniorenteams is de technische vaardigheid goed verzorgd (dat mag ook wel als je bijna 25 uur per week hockeyt). De nadruk ligt bij mij op het trainen van spelbegrip en het maken van juiste keuzes onder druk van een tegenstander.”
Schopman: “Sinds mijn komst bij de Verenigde Staten is er meer nadruk op de Junior High Performance, zeg maar ‘de pijplijn’ naar het nationale team. Vóór mijn komst werden er teams vlak voor toernooien geselecteerd door college coaches die, net als nu, als vrijwilliger voor de bond werken. Er waren geen structurele opleidingsteams, maar nu is er een U17, U19, U21 en een Development Team. Die hebben jaarlijks een aantal contactmomenten, maar college en clubhockey maken de beschikbaarheid lastig. Deze opzet is ook ‘self funded’, oftewel alle kosten komen voor rekening van de speelsters zelf.”
Aikman: “Ook bepalen de spelers per kamp en toernooi welk resultaat we willen halen.”
Loopbaan van spelers
De hockeypopulatie in Nederland bedraagt inmiddels ruim 260.000 leden. Samen met bijna 1000 kunstgrasvelden zorgt dat ervoor dat Nederland qua infrastructuur uniek is. Kinderen kunnen al op 5-6-jarige leeftijd lid worden van een hockeyvereniging. In alle andere landen ziet de infrastructuur en dus de start van een loopbaan er heel anders uit.
Aikman: “Spelers in Japan starten met hockey op school, want clubs kennen ze niet in Japan. Sommige spelers starten op vroege leeftijd omdat hun lagere school hockey in het curriculum heeft. Ze spelen 6 tegen 6 op een kwart veld tot ze naar de senior high school (onze B-leeftijd) gaan. De spelers hebben veel aandacht voor techniek. Ze hebben daarbij meestal geen of beperkte begeleiding. Op wedstrijddagen is er dan opeens wel een coach. Die vaak niet weet wat er getraind is, maar heeft het wel voor het zeggen.
Op school krijgt vaak de meest onervaren leerkracht hockey om les in te geven. Soms is dat een oud-hockeyer en dan heb je geluk. Maar het kan ook iemand zijn die op basis van het spelregelboekje met de spelers aan de slag gaat. De spelers hebben soms in de U18 gespeeld. Dan hebben ze ouders die de kosten van hockeyen in dat team kunnen dragen. Want vanuit de school is er geen geld voor die teams. De organisatie van die teams valt niet echt onder de bond, maar onder de scholen. De Japanse bond zet minimaal in op de U21. Dus na de middelbare school gaan de spelers studeren, kiezen voor een universiteit die hockey heeft en spelen dan een WK-kwalificatie en/of de WK zelf, afhankelijk van het succes. Ze trainen in beperkte mate en spelen weinig wedstrijden. In veel gevallen maakt een speler dus zijn debuut in het nationale team zonder enige internationale ervaring.”
Van Ass: “In India is het onbekend wat het loopbaantraject van de spelers is. De meeste spelers komen door via regionale selecties. Daarnaast wordt er ook gescout op de nationale competitiedagen voor bedrijven (waarbij de meeste spelers in dienst zijn). De namen van geselecteerde spelers worden doorgegeven aan de selectiecommissie. Die doet vervolgens een aanbeveling aan mij als coach voor opname in de trainingsgroep. Dan begin je een voorbereiding nogal eens met een groep van 45 spelers. Er is wel een sterk U21, maar ik weet niet zeker of er ook een U18 en U16 bestaat.”
Volgens Verboom is het een erg gevarieerd traject dat de Duitse spelers doorlopen voordat ze in het nationale team spelen. “Vaak komen ze via de U16, U18, U21 in het nationale team. Maar er zijn ook uitzonderingen op dit gangbare loopbaan-pad.”
In Belarus is het zo dat jonge speelsters pas op 8- of 9-jarige leeftijd mogen beginnen met hockeyen, zegt Kruis. “We hebben het sinds 2018 voor elkaar gekregen om deze grens naar 7 jaar te krijgen. Het hockey start op scholen waar professionele clubhockey trainers zijn. Kinderen stromen vanuit het schoolhockey door naar het clubhockey. Speelsters die goed zijn komen dan terecht bij één van de zes clubs. De bovenste vier clubs zijn professioneel. Speel je daarbij in het eerste team, dan krijg je een salaris. Sinds kort hebben deze clubs ook een tweede team dat meespeelt in de competitie. In het verleden was de gemiddelde leeftijd van het team duidelijk ouder. Sinds ik in Belarus selecteer, komen er geregeld speelsters door die rond de 17-18 jaar zijn. Na het EK 2015 in Praag heeft het team zelf aangegeven dat verjonging echt noodzakelijk was en is. Verjongen doen we nu meer en meer, waardoor er een beter evenwicht ontstaat. Een bijkomend probleem is dat speelsters vroeg moeder worden. Dit past in hun cultuur. Zo zijn op dit moment al acht van de 18 speelsters van het Belarus National team moeder. Dat betekent dat geselecteerden er nogal eens tussenuit gaan, maar daarentegen soms wel binnen 3-4 maanden na de bevalling weer terug zijn.”
Hartgers gaf al aan dat de meeste speelsters pas beginnen rond hun 14e jaar. “De echte talenten komen direct bovendrijven. Veel Chinese speelsters debuteren al op jonge leeftijd in het nationale team. Als je eenmaal een vaste waarde bent, kan spelen in het nationale team een lucratief beroep zijn.”
Volgens Schopman is die loopbaan in de Verenigde Staten erg verschillend. “Grofweg is er het clubhockey (tot U19), dan het high school hockey, en tenslotte het college hockey (tot 22 jaar). Spelen in het nationale team is de enige oplossing als je na je 22e wilt hockeyen.
Inmiddels starten speelsters op jongere leeftijd (U12). De meerderheid hockeyt op de high school en bij hun club (die alleen een jeugdafdeling heeft). De jeugd traint enorm veel bij clubs en ook het college hockey is intensief gedurende vier jaar. College hockey is 20 uur per week (trainen, maar ook voorbereiding op wedstrijden), clubs trainen wekelijks 2 á 3 keer waarbij spelers veel ‘individuals’ doen en daarbij een privé coach vragen om 1 op 1 te werken. Wij hebben geen competitie en geen senioren hockey. In mijn ogen is dit een groot gemis, omdat speelsters hier met name twee elementen missen: het leren van oudere teamgenoten (zoals in de dames hoofdklasse) en wedstrijdervaring (door week in, week uit wedstrijden met consequenties te spelen).
Sommige speelsters hebben vooral veel gevoetbald. De meeste speelsters doorlopen zogenaamde ‘Futures’, het opleidingsprogramma van USAFH=USA Fieldhockey. Naast hun club en highschool trainen spelers in Futures (vergelijk regionale districtstrainingen in Nederland). Van daaruit zijn er regionale Futures toernooien waar je geselecteerd kunt worden voor de Nationale Futures Kampioenschappen. Daar kun je geselecteerd worden voor de nationale jeugdselecties en daarna de nationale jeugdteams. Na het afronden van hun college komen ze dan in aanmerking voor het nationale team. Selectiecriteria die worden gehanteerd zijn gebaseerd op internationale standaarden en kan elke coach specifiek aangeven. Ik kijk naar ‘learning ability’ als één van de belangrijkste pijlers.”
Kruis: “Zo zijn al acht van de 18 speelsters van het Belarus National team moeder.”